Z E E - K O E o f W a l r u s , Odobenus
aut Rosmarus. ( Byvoegz. } De flagtanden
van dit Noordfche Dier , hebben ons noch
iiarder als het yvoir van den Olyphant, en
alzoo wit toegefchenen ; z y worden zelfs
veel hoger gefchat, en men verkoopt hen
tot een hooger prys , als het Elpenbeen.
Hoe naauwkeuriger men den vorm van den
kóp van den Walrus befchouwt, hoe meer
men bevind dat de naam van Zee-Olypbant
aan dit grootte Half -üachtige Die r, voegt:
die van den Olyphant , verfchilt ’ er alleen
door den fnuit en de flagtanden van , welke
in een tegenftrydige richting, van den Wal-
rusr, gekromt zyn.
Anderfbn zecht, dat de Oude Noorwee-
gers en Yslanders , meshechten en greepen
van degens van het yvoir der groote tanden
van dit Dier maakten : z y bedienen zich
thans zomtyds noch van deszelfs huit , welke
dik, zwaar, en zeer fterk i s , om geffel-
ftukken te maken.
Men vind thans veel Walmden in deZeën
van Kamtfchatkariiunne gewoone lengte is
vier en twintig o f zes en twintig voeten ;
hunne huit is zwart, zeer dik en zoo hard ,
dat men haar alleen met een byl doorkappen
kan. Dit Dier hecht zich zoo vaft met zyne
pooten , dat wanneer men deze met een
haak los maakt, het vel zomtyds aan de rot-
zen gehecht blyft. De Walmden trekken
in troepen voo rt, gedurende ftil weder, aan
de monden der Rivieren ; de jongen zwemmen
voor hunne moeders uit, en het overige
van den troep omringen hen van Weder-
zyden. Z y leeven in huisgezinnen, en ieder
mannetje heeft zyn w y fje : dit laatfte
werpt in den zomer , en maar een jong te
gelyk ; en heeft twee teepëls aan idere
mam.
De Walmden zyn zeer verflindzuchtig
en niet zeer oplettende op hunne veiligheir.
Men kan hen zomtyds aanraken zonder dat
zy den vlucht n e em e n h ie r om kielt men
onder de,benden die gene uit, die men vangen
wil» Een llerk man plaatlt zich in een
fchait, die door drie o f vierRoeijérs in be-
weeging gebracht word, hy houd een fcher-
pe yzere haak in de eene hand , die hy in
den rug van een dezer Dieren indrukt : deze
harpoen is aan een dik touw vaftgehecht,
’ t geen door dertig mannen naar hét ftrand
getrokken word; terwyl die gene, diein.de
fchuit zyn , het ongelukkige Dier zoo lang
doorboren, tot dat het fterft. Wanneer een-
Walrus zich gevangen v o e l t , zoo worftelt
hy om los te koomen, en zyne medemakkers
trachten hem mede te helften ; eenige
werpen zich op het to uw , even als wilde
zy trachten om het te verbreeken , andere
pogen de harpoen door Hagen met hunnen
Haart, los te maken; zomtyds worden'zy
verwoed, en werpen de fchuit om, met haar
op te ligten , en doen haar te gronde gaan,
met haar, met hunne beenachtige flagtanden
te Haan, en te doorboren. ' Eindelyk ftout-
moedigër wordende, zoo verbreeken zy de
wapenen o f doen hen uit dc handen van hunne
Beltierders , vallen. De teederheit der
mannetjes voor hunne wyfjes , is zee'r zonderling
; wanneer een mannetje niet heeft
konnen Hagen om zyn gekwetft wyfje te
bevryden ,zo o volgt hy het tot-op het ftrand,
en men heeft hen zomtyds drie dagen by het
doode lyk zien blyven.
Men maakt jacht op deze Dieren om
hunne tanden te bekoorhen , als mede hun
fpek, waar. uit men een traan bekomt,
die zoo goed , als die der Walvislchen
is.
Men zach voormaals , een meenigte van
Walruflen in de Baai Horifont, en in die
van Kloch, maar thans zyn ’ er wéinig over-
gebleeven. Z y begaven zich , geduurende
de groote zomerhitte, naar de naburige vLakte
ns , en men - zach troepen van tach tig
hondert, en twee hondert, d ie ’ er zomtyds
gedurende verfcheide dagen achter elkande-
ren bleeven , tot dat de honger hen weder
naar de ^ee deed keeren.
Wanneer de Walruflen zich landwaarts in,
begeeven hadden , zoo plaatfte men zich
voor hen, om hen den wech naar de Ze e ,
a f te fnyden : zylbefchouwden alle deze toebereidzelen
zonder eenige vrees , en zomtyds,
doode iedere Jager ’er een , voor dat
zy zich weder naar Zee^begeven konden:
men maakten een borftwéering van hunne
doode lichamen, en men liet eenigè Lieden
achter, om die gene te dooden, welke noch
overig bleeven ; dus bracht men ’er zomtyds
drie o f vier hondert op een maal om.
Men z ie t , uit de verbazende meenigte der
beenderen van deze Half-flachtige Dieren ,
waar mede de aarde, in deze Landftréeken
bedekt is , dat zy voormaals zeer talryk waren.
Maar deze Dieren dus-vervolgt'wor--
dende, zoo zyn die gene, die ontkomen zyn,
veel vreesachtiger geworden, en hebben aan;
de andere , het voorbeeld van wantrouwen'
gegeegegeeven:
hier om onthouden zy zich thans
«ewonelyk mede alleen naby .de Zee , om
’er zich op het geringfte gevaar in te konnen
dompelen. Het is dus in de volle Zee,
en in. het midden der ys-fchorflen , dat men
haar thans zoekt en harpoeneert, en men
tracht hen op een gladde ys-fchors, op ’ t boord
der Scheepen te.brengen. Men vond ?er
voormaals mede in de Zeen van de gematigde
luchtftreeken , in de Go lf van Canada,
en op de Kuften van Acadia; maar het foort
is thans , even als in de Zeen die de Noordpool
omringèn „befloótén: en men vind hen
alleen in groot aantal in de Ys-Zee van Azia,
van den mond van de Oby , tot aan den oos-
ftelykften punt van deze Landftreek , waar
van d e ‘Kuften zeer weinig bezocht worden.
Z E E - L E E Ü W. ( Byvoegz.) De Zee-
L e ë u w d i e ' mogelyk 'van'Ihë-c zelfde ■ foort
als de Zee-B e e t ' -rs , heeft vet , ’ t geen niet
traan achtig , gelyk dat der Zee-Kalven en
Walviflchen is , maar in kleur, reuk, en
fmaak , gelyk vormig aan dat der Zée-Bee-
ren. . .«Hu
• Bladz, 935, ifte lid.- rëg. 17. Dan onder*
De vinnen o f vleugeltjes van de pooten van
dit Dier, hebben een zeïfftandigheit van gelei
, rria-ar. worden echter in den rang der
aangenaamfte gerechten geplaatftv ■
- Schoon de Z eer Leeuwen zeer fterke en
krachtige Dieren zyn ; zoo duchten zy echter
de Menfcheh ; en zoo ras zy ’er gewaar
wófden , zoo. vluchten zy naar d:e- Z ee om
een fchuilplaats te zoeken. Ik heb echt-èr
opgemerkt, zecht de Heer Steller,- Medelid
van de Keizerlyke Akademie van Petersbutg,-
dat deze Dieren tam gemaakt konnen wórden
, en dat zy zich langzamerhand aan de '
tfegenswoordigheit der Menfchen gewennen,
wanneer mén- hen niet befchadigt, en vooral
in den tyd in welke hunne jongen noch
niet zwemmen konnen. Het is my eens gebeurt
, zecht hy , dat ik een geheele week
in het midden hunner geleeft hebbe op een
verheven'plaats , onder een tent, alwaar ik
hunne zeeden; en leevenswys, nafpoórden.
Zomtyds lagen zy aan alle zyden om my-,
neder: onledig.zynde met het. vuur t e ;be-
fchouw.ên, ’ t geen ik ontftoken had; 'enöm
dus te fpreeken, met myne beweegihgen' gade
te Haan , zoo verwyderde zy zich niet,
fchoon ik midden door hen gaande , hunne
jongen opvatte , en voor hunne oogen ombracht
; zy vielen zelfs onderling op elkart-
deren aan, mannetjes en wyfjes ;- de eerfte,
ftreeden met de uiterfte verwoedheit, ’t zy
om de laatfte, ’t zy om de plaatzen die zy
ingenomen hadden , en altóós met den zelfden
yver en beweegingen als de Zee-Beerert.
Een onder anderen , welke men zyn wyfje
ontrooft had , ontving meer dan hondert
wonden in een gevecht, ’t geen hy drie geheeld'dagen,
tegens verfcheide andere, uithield.:
■
De eigentlyke gezegde Zee-Beeren mengen
zich nooit in hunne gefchillen; zy vluchten
in tegendeel wanneer zy twift onder hen
zien ontftaan, zy verlaten zélfs de plaats,
en hunne w y f je s 'e n jongen.
In' de Lente, 'Zomer en Winter, ziét men
een meenigte Zee-Léeuwen in de hólen, en
tuflehen: de' Rotzeil van het Eiland’, A ia it ;
men ziet-’ er mede 'één groot aantal öp de
Strandén van Amerika, in de Landen der
Kamtfchadalers; maar zy begeeven zich niet
verder als den zes en vyftigften graad, breedte:
men vangt ’er mede noch'véél naby de
Kaap Kranpzki, in de habuurfchap van het
Eiland OftrownaZ , in de Baai van Awats-
chi ; en van deze plaats ,Ltöt aan dé Kaap
Lapatka in- de Kurilskifche Eilanden,: en tót
aan het Eiland Matmey. De Kapitein 'Spanher
g , heeft in zyne kaart, de naam yan P.a-
kis van Sïwtitfchi ï aan een zeker -Eiland gegeeven,
om dat ’er deze Dieren, zich ’erin
meénigte naar toe begeeven , en om dé ge-
lykvormigheit die de rotzën van dit Eiland
met de muren van een Stad’hebben. Deze
Di eren begeevèn zich , • in * de m aan den July
en Auguftus , bier naar toe , om te ruften,
te yermeehigvuldigen , te werpen , en hunne
jongen op te voeden»
Z E E -M E N S C H . QSyüoegz.') Blad-
zyde 937 5 If i e kol. rég. 15. van onder. Men
vind de hiftorie van ibortgelyke Meermannen
, in he t vyfde deel van de Mélanges d’Hifi
oir e Naturelle; en men laat vermoeden*dat
de Zee-Menfchen , waai; van;men in verfcheide
tyden verhalen van in ’ c: licht gegée-
ven h e e ft, wél vair. een byzpndër ras , - konnen
vóortgekomen zyn, waai* van de eerfte
vader en móeder, we’zentlyke Menfchen waren
, dié ’zich aan d e 'Z e e gewent hébben.
Wanneer dit zoo is , hoe veel zwarigheden
züllen *er dan noch niét ontftaan , over het
wérk .der Voortteeling , over de baring en
Mmm opvoe