350 S P E N A A D J E . S P E R M A .
lichaaam o v e r , ’ t geen tot een vorm gediept
h e e ft, als alleen de gedaante. Men moet
onder dit tweede foort een groot getal ftee-
nen plaaczen die na Schelpen, Madreporaas,
Hout, Viflchen , enz. gelyken , o f die liet
afdrukzel van deze zelfitandigheden hebben,
en die men met de eigendyke belfflojfen,
niet verwarren moer.
Men heeft mede gefigureerde fteenen,die
door konftgemaakte zaken verbeelden ; ge-
wonelyk hebben z y geen voorbeeld in de
Natuur, en zyn alleen aan de Menfchelyke
konft de gedaante verfchuldigt die men ’er
in opmerkt. Men heeft bevonden dat het
grootfte gedeelte der gefigureerde fteenen in
de lagen der Mergel geplaatft zyn.
S P E N A A D J E . ( Byvoegz.') Bladz. $50,
Ich kolom, reg. 14. De Spènaadje in water
gekookt zynde , verfchaft een fpyze , - die
weinig voedzel geeft, maar echter gemak-
kelyk verteert kan worden: zy kan de week-
heit des buiks verfchaffen , o f onderhanden.
Z y is .zeer.nuttig in gevallen in welke men
het gebruik van het vleefch verbied, byzon-
der wanneer men begint te eeten, na de on-
gefteltheit die door verte-eringloosheit van
vleefch o f vifch veroorzaakt is , in de buiklopen
die ’ er op volgen , en in "ft algemeen
in den buikvloed die van verrotte ftoffe vergezelt
is , en in die gefteltheit der eerfte wegen
; die aan de verteerende fappen , die aU
kalescente gefteltheit geeft, waar van Boer-
have fpreekt. Men kan noch algemeender
zeggen , dat de Spenaadje een vry gezond
voedzel is , en ten naaften by onverfchillig
voor het grootfte gedeelte der lichamen.
Idem, reg. 26. In het Land van Cayén-
n e , geeven de Creolen den naam van Spenaadje
aan de Phytelacca Amerlcana minori
fruüu van Barrere , om dat zy de bladeren
van deze Plant, bywyze van Spenaadje eeten
, na dat zy het water waar in men hen
opgekookt heeft, weggeworpen hebben, om
dat,het zwartachtig is. Deze Plant, o f liever
Heefter, is natuurlyk aan dat Land, en
gro'eit zonder aankweking na de eerfte regenvlagen.
Dit'gewafch is een groote toevlucht
voor de Negers : de Blanken eeten
’er de bladeren mede met vermaak van.
S P E R M A . Dezen naam geeft men aan
het zaadvocht der.Dieren.: men wil , dat
SJien ’ e r, door behulp van het Microscoop-,
SP IE G E LH A R S T . SPINNEKOP.
een menigte bewegende lichamen in ontdekt
welke men tuigwerkelyke lichaampjes noemt*
zje D ie r t j e s (W a t e r o f V o c h t )".
De Heer Ernejlus AJich van Petersburg , die'
onlangs te Gottingen een Thefes over den aan
van het Sperma, verdeedigt heeft; zecht,dat
hy met een uitmuit tent Microscoop , het
zaadvocht der Menfchen , Honden, Kattem
Konynen , Hanen , de hom der Viflchen ,
zelfs alle de vochten van het Menfchelyk
lichaam , en het zaad van' verfcheide Planten
onderzocht heeft , en dat by noch in alle
deze lichamen, zoo wel verfch en in hunnen
natuurlyken ftaat, als door water ver-
dunt zynde, enz., geen diertjes o f beweegen-
de lichaampjes ontdekt heeft , maar alleen
bolletjes zonder eenig -beginzel van bewee-
ging-ofleeven, en die zeer gelykvormig waren
aan de kleine ronde lichaampjes, die men
in de andere vochten opmerkt : zie het artikel
Z aad.
S P I E G E L H A R S T , Dezen naam.,
geeft men aan een bereiding van den Ter-
pentyn, die in de Geneeskonft., en door de
Speelders van befnaarde Muzyk-inftrumen-
ten gebruikt word , d ie ’er hunne ftrykftok-
ken , o f het gene hier toe dient, mede wry-
ven: .zie de woorden P y n b o o m en D en-
k e b o o m .
S P IN N E K O P . (Byvoegz.) Bladz.
ijle kolom, reg. Eenige Waarnemers denken,
dat die groote menigte draden die men
door de lucht ziet dryven, het werk van een
Omdooiende Spinnekop z y n , en niet van de
Langbeenen o f Mayers; en dat de handelwy-
z e , van deze fpinneHde Spinnekoppen, deze
i s , dat zy den draad uit hunnen aars doen
vallen, hem achter zich na fleepen, en hem
vervolgens naar hare begeertens , gebruiken.
Deze zelfde Waarneemers willen, dat
de lange draden een foort van zeilen zyn ,
die het Dier naar de begeerte van den wind
doen voortgaan, en dat het te gelyk een foort
van netten z yn , die haar tot valftrikken ver-
ftrekken, en de Muggen vangen: hec is .aanmerkenswaardig
deze netten te befchouwcn
die met deelen van verflonden Infeéten vervult
zyn , en die te. gelyk tot vleugelen aan
de Spinnekoppen verftrekken. Wat de korre
en de te zamengerolde draden betreft; die
geen overfchot van eenigen prooi, noch eenig
kenteeken_ van het Dier bev at, ft geen
hen vormt,, dit zyn o f zoo veel verworpen
proc-
«•oeven van de groote reizigerfters, o f de
vermaken van hare jeugd; maar dit alles heeft
beveiliging nodig,.
Bladzyde 559. 2de kolom, regelt). In het
Land der Kamtfchadalers, in welk de Spinnekoppen
zeer zeldzaam zyn , zoeken de
Vrouwen, die gaarne kinderen baren willen,,
deze Infeften, en-eeten hen; zy geloven d a t,
deze Dieren haar vruchtbaar maken zullen j
en gemakkelyker doen kramen.
W y moeten echter zeggen , . dat eenige-
perfonen, die ieder drie groote zwarte Spinnekoppen
doorgezwolgen hadden , een ge--
voel van koude, Stuiptrekking en zamen-
trékking in de maag ondervonden hebben:
men nam toevlucht tot twee giften vanThe-
riakel, wanneer de bleekheit van het aangezicht,
en de begeerte om te braken , dede
zien, dat z y zien ongeftelt bevonden ; hier
door verdweenen alle de toevallen , en hen
overkwam niets nadeeligs,
De Spinnekop Metzelaarjler, ( Bladz. 561.
: ijle kol. reg. 10. van ond.)
Memzou deze Spinnekop mede de onder-
mynendè konnen noemen ter oorzake van '
de verfchillende foorten van vernuftigheit,
■ waar toe zy bekwaam is , en die wy volgens
de befchryving van den Abt de Sauvages,
Medelid van het Koninglyke Genoodfchap
van Montpellier opgeeven zullen.
De Spjtmektrp. Metzelaarfter, fpant geennetten
uit , gelyk die der andere foorten:
zy gelykt hyna geheel naar die der Kelders;
z y heeft ’ér de vorm, kleur , en wolligheit
van: haarejrop is mede met twee fterke ny-
pers gewapent, .dié de eenigfte werktuigen
fchynen waar van zy zich bedienen kan om
een.hol, even als een Konyn, uit te hollen,
en ’ er een beweegehde deur aan te vormen,
die zoo naauwkeurig flu it , dat men naauw-
lyks den punt van eene fpelde tuflehen de
zamenvoegzelen infteeken kan. Z y heeft,
gelyk de Mieren en andere infeiften , een
groote voorzorg , om de keuze van een
gunftige plaats voor hare wooning te doen.
Z y verkieft een plaats -alwaar men geen het
minfte grasfeheutje heeft,een hellende grond
op welke het water niet kan blyven ftaan,
en een aarde die van alle fteenen ontbloot
is , welke een onoverkomelyke hinderpaal
aan de zamenftelling van hare verblyfplaats
zyn zouden: zy holt haar ter diepte van een
o f twee voeten u i t ; zy geeft haar een genoegzame
wydce,-om ’er zich met gemak in
te konnen wenden , -en ’er overal dezelve
middelyn in te bewaren ; zy bekleed baar
vervolgens met een behangzel, ’ t geen aan
de aarde vaftgekleeft is , ft zy om de afrol-
lingen te vermyden, ft zy om een vaftigheit
te hébben , waar langs zy met meer gemak
opklimmen kan, ft zy mogelyk nóch om op
den bodem van haar hol te konnen ontdekken,
wat ’er aan den ingang gefchied.
Maar de vernuftigheit van deze Spihne-
kop , blinkt byzonder in de deur uit, die
den ingang van haar hol fluit , welke het
te gelyk tot een' luik en bedekzel verfttekc.
Deze deur o f luik, is mogelyk eenig in haar
foort onder de Infedten , en men vind ’ er
geen voorbeeld van , volgens den Heer de
Sauvages , als-alleen in den neft van een
vreemde Vogel , die in den Thefaurus van
Seba., afgebeeld word. Z y is uit verfchillende
lagen van aarde te zamengeftelt, die
gekneed , en onderling door' draden veree-
nigt zyn , waarfchynelyk om te beletten dat
zy niet barft, en dat de deelen zich niet van
elkanderen fcheiden ; hare omtrek is volmaakt
rond; het opperfte gedeelte , ft geen
gelyk het oppérvlakder aarde i s , is plat en
ruuw-, het ondérfte gedeelte is bol en glad ,
en is behalven dit , noch met een web bekleed
, waar van de draden zeer fterk zyn ,
en het zamenweefzel zeer vaft i s ; het zyn
deze draden , die aan eene zyde van het hol
verlengt zynde , ’er de deur zeer fterk aan
vafthechten , en een foort van hengzel vormen,.
waar door zy zich opent en fluit. Het
verwonderenswaardigfte in ditzamenftel, is,
dat dit hengzel o f fchatnier, altoos aan den
opperften rand van den ingang geplaatft is ,
ten einde de deur altoos door hare byzonde-
re zwaarte nedervallen, en zich fluiten zou,
welk uitwerkzel noch door de helling van
den grond bevordert word, die deze Spinnekop
voor haar hol uitgekozen heeft. Dus
is noch de vernuftigheit waar mede dit alles
ge vormt is , dat de ingang door zyne trech-
terswyze gedaante, een foort van fponden
vormt, waar in de deur fluit , die alleen.de
nodige fpeeling heeft om ’er in te gaan , en
naauwkeurig te fluiten ; eindelyk de omtrek
van de fpond en het inwendige gedeelte van
de deur, zyn zoo naauwkeurig evenredig,,
dat men zeggen zou , dat zy met een pafler
afgemeeten waren. Zoo veel voorzorgen
om den ingang van hare woning te fluiten,