288 P A A R D E S T A A R T . P A C A of P A C K . P A D .
daloupe, en deszelfs fieraden, de witte kleur
van dit kleed, beftaat uit louter Paarlen, en
het groen en rood, uit Smaragden en Roby-
nen. Niemand in de geheele Wereld , kan
zoo veel pracht met zyne godsdienftigheid
paren, als een Opperheer der Indiënl In het
jaar 1579, bood men aan P h i l i p p u s de
l ld e , een Paarl aan , die te Panama gevonden
was : zy was natuurlyk peerswys ge-
vormt, en had de grootte yaneen Duiven-ei.
Men oordeele over de waarde van een zoo-,
danige Paarl.
' P A A R D E S T A A R T . (.Byvoegzel).
Men drinkt het afkookzel van deze Plant,
tegens het bloedwateren , ’t geen door geen
overvloed van bloed en vochten , o f verpopping
in de bloedvaten , een opftopping
dér maandftonden o f fpenen, noch door een
meeting der blaas door den Steen , veroorzaakt
word.
De bolletjes van het bevruchteht fto f van
de Paardeiïaaft, zyn even als groenachtig,
vry groot, en met vier ongelyke vezels ver-
fiert , die uit een zelfde middelpunt voortkomen
, en ieder in een klein hoofdje eindigen.
Deze vezels, zecht de Heer Adanfon,
leggen op het oppervlak van de bolletjes,
en ontwinden zich niet aanftonds; maar
wanneer men hen voor de vochtigheit bloot-
ftelt, en vervolgens aan de warmte o f droogte
, zy ontwinden zich alsdan door een veerkracht
, fpringen zydwaarts u i t , en blyven
indiervoegen afwykende , dat z y de pooten
van een fpinnekop verbeelden, waar van
het bolletje het lichaam vormt, ’ t geen zich
in het middelpunt van hunne vereeniging ge-
plaatft vind. Dezelve Kruidkundige zecht,
dat h y , noch de vruchten o f zaden, van de
Equifetum k e n t, noch de vrouwelyke bloemen,
van deze Plant; zie de Gejlacbten der
Planten, 3de Deel.
P A C A o f P A C K . (Byvoegz. en Verbet.
D i t is een klein Viervoetig D ie r , ’ t
geen gelykvormig aan een Varken van twee
maanden is. Men vind hen in groote menigte
in Zuid-Amerika , maar in de overige
drie Wereld-deelen niet.
Bladz. 326. ijle kol. reg. 17. Deze kleine
Dieren , hebben het geknor en houding
van een Varken ; z y wroeten de aarde met
hunnen fnuit om , gelyk dit Dier , om hun
voedzel te zoeken. Z y dompelen zich in
het water , en blyven ’er verfcheide uuren
in. Men kan hen zeer bezwaarlyk, gedurende
den winter, jagen. H et hoge water
is hen gunftig. Z y werpen in het begin van
den regentyd o f winter. Men heeft afgerichte
Honden nodig om hen te vangen. Zy
delven zich holen , even als de Konynen,
maar deze zyn niet zeer diep , indiervoegen.
dat de Jagers dikwyls onder het vöortgaan,
in de kuilen inzinken , in welke zy verborgen
z yn , en hen doen opftaan. Men merkt
drie uitgangen in een driehoek, in de holen
op, die zy zich vormen. Z y bedekken hen
met droge bladeren , waar door de Jagers
denken , dat het oude verlate holen zyn.
Wanneer men hen levendig vangen w il, zoo
.ftopt men twee uitgangen toe , en delft den
derden op ; maar men moet op zyne hoede
z yn , want zy verdedigen zich geweldig, en
wreken zich met zoo hevig, als fchielyk, te
bycen.
P A D . (_B y v o e g z .B la d z . 227, 21ie kol.
reg. 26. Men heeft eenige van deze Dieren
levende in ftammen van hoornen o f blokken
fteen gevonden, in welke zy een groot aan-
.tal jaren, zonder eenig ander voedzel als water
, moeten doorgebracht hebben , ’ t geen
door het h o u t, o f den fteen, doorgezypelt
is.
De Pad behoort tot het getal der Dieren
welke maar eene holligheit in het hart hebben.
Bladz. 128. ijle kol. reg. 2. De Heer
Adanfon z e ch t, dat wanneer de Negers van
Afrika met hoofdpyn gekwelt zyn , o f de
hitte der Zon , hen eenige fmerten in het
hoofd veroorzaakt, z y hun voorhoofd met
levende Padden wryven, ’t geen hen op een
wonderbare wyze verlicht.
Eenige ongelukkige Schepzels , ftellen in
Amerika van het poeder van de Pad P i ta ,
die twee malen zoo groot als onze Pad i s , '
een vergift te zamen. Dit Dier , heeft ter
wederzyden van het hoofduitwaifchen, welke
naar groote Wratten gelyken.
De Pad van de Antjllifche Eilanden , is
eigentlyk niets anders als een zeer groote
grauwe Kikvorfch , die een fyne en gefpik-
kelde huit h e e ft: zy onthoud zich gewone-
lyk op de tuinbedden en langs de heuvelen,
en zomtyds op den oever der beekjes. Haar
vleefch is wit , en aangenaam. Men bereid
het bywyze van een opftoofzel, en tw.ee
van
P A D . P A D D E S T O E L . P A L M .
van deze Kikvorfchen , zyn genoeg om een
goede fchotel te vormen.
P A D . Dezen naam geeft men aan een
Boom die op de Antillifche Eilanden , en
voornamentlyk op Grenada groeit. Zyn
houris rood, hard, zeer zwaar, heeft.gemengde
vezelen, en is zeer moeijelyk te bearbeiden.
De Heer le Romein z e c h t , dat
men ’ er planken van vormt, welke twaalf o f
veertien duimen breedte hebben , en alleen
goed zyn omtotbirinewerk gebruikt te worden;
zy zyn onderhevig om op een ongelyke
wyze te barften, vooral wanneer men hen
doorboren w il, o f ’er fpykers o f keggen in-
ilaan.
P A D D E S T O E L . ( Byvoegz. ) Dit
is een gedacht van fponsachtige o f kork-
achtige Planten. .
Bladz. 229. ijle kol. reg.- 23. van onder.
Micheli heeft ln het jaar 1729, de bloemen
en zaden in verfchillende foorten ontdekt:
deze ontdekking is in het jaar 1753 , door
den Heer G/editJcb beveiligt, en in het jaar
1755, door den Heer Battara. Men moet
echter bekennen, dat het gene Micheli voor
de helmftyltjes in deze Planten, aanziet, zeer
twyfelachtig is , en niets anders dan uit-
fpruitzelen onder de gedaante van een fto f
fchynt, vooral in de Licben. Alle de zaden
der verfchillende Paddeftoelen, zyn ze.er.za-'
mentrekkende: men bedient ’er zich van om
de aanmerkelyke bloedftortingen, te [tempen.
Het grootfte gedeelte der Paddeftoelen,
hebben geen wortel : andere hebben in der-
zel.ver plaats een flymerigheit, die gelykvor-
mig aan den grondlïag der Fucus is ; andere
hebben vezelen , die zomtyds een net met
ongelyke mazen vormen, waar van eenige
Planten voortbrengen die gelykvormig aan
hare moeder zyn.
Idem, 2de kol, reg, 8. van onder. N ero
had tot een gewoonte om de Paddeftoelen,
bet gerecht der Goden te noemen , om dat
C l a u d iu s , wiens opvolger hy was, door
Paddeftoelen vergeven zyn dé , naar zyn
dood, onder het getal der Goden geplaaiil
wierd,
Bladz. 232. l/le kol. reg. 18. Onder de
Paddeftoelen die in Savoyen groeijen , vind
289
men eenfoortvan Truffel, die zomtyds twee
ponden we eg t, en naauwkeurig de fmaak
van Look h e e ft: deze foorten zyn aangenaam
voor Lieden , die behagen in dezen
fmaak fcheppen. Gewonelyk vind men ’
geen gras op.de plaatzen alwaar men van dit
ioort van Paddeftoelen heeft.
De P a d de s to e l e n -W o r t e l , word
oneigentlyk • P a d d e s t o ï l e k - S t ï ï n ,
Fungifer lapis genoemt. Men vind den Bad-
deniloeien-wortel op verfcheide plaatzen van
het Koningryk Napels , en byzonder in A -
puliën. Hy brengt byna in alle tyden groo-
té", witachtige, en.aan de boven zyde fponsachtige
Paddeftoelen voort, wier hoofd,bol
i s , en die door een fteel onderfteunt word
van omtrent v y f duimen hoogte. Deze Pad-
deftoel is vleesachtig, goed om te eeten,
en zeer begeert in het Land in welk hy
groeit. Men brengt dezen wortel naar verfcheide
deelen van Italien o v e r ; en men
heeft ’er in Vrankeryk gezien j die , ’gedurende
eenige jaren gebloeit, en Paddelloe-
le.n yoortgebracht hebben. Hy is langlevende
, en heeft een aanmerkelyke grootte.
Men heeft plaatzen op welke , wanneer de--
ze wortel met een weinig aarde bedekt is ,
en vervolgens, met laauw water befproeic
word, Paddeftoelen, ten einde van vier dagen
, voortkoomen.
Idem ade kol. reg. 11, Men kan de twee
boekdeelen in.quarto met platen, raadplegen,
die de Dokter Scbotffer, over de Paddeftoelen
, in ’ t licht gegeven heeft.
P A L M . C Byvoegz. ) Het kleine foort
heeft bladeren, even als de Myrthus en Palm
die men gebruikt tot randen van de tuinbedden
en figuren der bloemperken, De andere
foorten hebben een dikke ftam, die met veel
takken bezet is. De fchors is ruuw : de
vruchten fchejden zich aan den punt in drie
deelen : zy zyn in drie zaadhuisjes verdeelt,
en bevatten zaden, die met een veerkrachtig
kapje bedekt zyn.
DitBoompje dient om heggen te vormen :
men vermenigtvujdigt het door zaden en knoppen.
Zyn hout gerafpt zynde , geeft een
zure geeft, en een ftinkende olie u it, die
nuttig tegens de vallende ziekte, en tandpyn
i s : zyne bladeren zyn bitter , en doen het
blaauwe papier , rood worden : zy vallen
des winters niet af. Dit hout, JÊ geen zeer
O o hard