172 H U I S - K R E K E L . H U I S L O O K .
dezen Worm , vind men doorgaans op den
bodem van deze holligheden j waar van de
randen met het uitgeknaagde fto f van het
hout bedekt zyn. Men heeft mede van dit
foort van Torretjes in het groene Hout, en
in het meel.
Het Hout-Torretje der tafels verdient onzen
aandacht, door een zonderling, getik dat
het maakt, en waar door het eenige byge-
lovige lieden verontruft heeft. Wanneer
men zich zomtyds, gedurende eenige tyd
Uil , in een vertrek houd , zoo hoort men
•een gering gerucht, dat gelykvormig aan het
getik van een Zakhorologie is. D it gerucht
word door de verdubbelde flagen veroorzaakt,
die het Infeét doet*, om het oude hout te
doorboren, en ’ er zyn verblyf in te nemen:
wanneer men naby de plaats onderzoek doet,
uit welke het gerucht voortkoomt, zoo vind
men het hol in welk het verfchrikte Infeét
arbeiden opgehouden h e e ft: maar de
kloppingen nemen wel ras weder haren aanvang
wanneer-raen zich ftil houd. Dus is
dit he.t Infeét ’t geen het Gemeen gelooft,
een Spihnekop o f een Hout-Luis te zyn*
HUI S -K R E U K E L , G ryllu s. Q B yvoeg-
•zel en verbet. ) Dit is een Geflacht van ln-
feéten , ’ t geen enkelvoudige , lange , en
draadwyze fprieten heeft , twee vezels o f
draden aan den flaart , en drie kleine gladde
'oogen. CDit laatfte kenmerk is zeer gemeen
aan de Infeéten die twee en vier naakte
vleugelen hebben.) De achterfte poo-
ten yan den Krekel zyn lang , en bekwaam
om te fpringen ; zy hebben pooten , gelyk
de andere; drie gewrichten in de kraakbeenderen
der oogleden. Men gelooft, dat deze
dieren herkaauwen.
De Hu i s - K r e k e l , Grylluspedibus ah-
ticisfimplicibus. De Huis-Krekel en Veld-
Krekel , zyn een foort van Infeéten. De
eerfte is veel bleeker en geelder, en de tweede
veel bruinder. Zyne fprieten zyn zoo
dun als een draad, zeer beweegbaar, en hebben
de lengte van het geheele lichaam van
het Infeét. Zyn kop is g ro o t, rond , en
blinkende , en de oogen g e e l, gelykvormig
aan die van den Mol-Krekel. Het borft- .
fchild is breed en kort. In de mannetjes
zyn de fchilden veel langer als het lichaam,
ge-adert, even als aan de bovenzyde gekreukt
, en zy omvatten een gedeelte van
den buik* In de wyfjes in tegendeel, zyn
de fcheden veel korter als den buik, niet gekreukt,
en zy kruilfen elkanderen byna niet*
Behalven d i t , heeft het wy fje aan het uiteinde
van het lichaam een harde punt,. die
byna zoo lang als den buik , en veel dikker
als het uiteinde is , hy beitaat uit twee fcheden
, .welke twee lancetten bevatten. Dit
werktuig dient het Infeét om een opening in
de aarde te maken, en ’er zyne eijeren in te
leggen* Het mannetje en w y fje hebben,
gelyk de Mol-Krekel , twee zagte- en fpitze
aanhangzelen aan den buik. Hunne achterfte
pooten zyn veel dikker en veerkrachtig,
waar door deze Dieren fpringen konnen. -
Het mannetje zingt alleen. Deszelfs fcherp
en aanhoudent geluit, fchynt veele Lieden
laftig en onaangenaam te zyn. Maar dit
gezang, ’ t geen verdrietig en eentoonnig
voor ons i s , vermaakt In tegendeel zyn
wy fje , voor welk het een Liefdens-gezang
is.
H U I S L O O K , D on d e r b a a rd , Se-
dum. Van alle'de bekende foorten van Donderbaard
,- zullen w y ’er alleen drie aanbalen
, die in de Geneeskonft gebruikt worden
; te weten, x. de Groote Donderbaard \
2. de Trip-madam, en 3.. de Muurpeper.
De G roote Hu i s l o o k , G róote.
D onderbaard , Sedum majus vul gare t
dit is een lage Plant , die op de oude muren
en op de daken der-hutten, groeit. Haam
wortel is klein en vezelachtig, hy fchiet
verfcheide langwerpige, dikke, fpitze, vette
en vleesachtige bladeren uit; z y zyn fap-
r y k , aan den Wortel tegens de aarde vaftge-
hecht, altoos groen, rooswys gefchikt, en
eenigzins wolachtig. Uit derzelver midden
verheft zich een f te e l, die omtrent een voet
hoogte he e ft, hy is re c h t , vry dik, roodachtig,
mergachtig, en met blaadjes bekleed,
die naar die' van den wortel gelyken , maar
veel fpitzer zyn. Deze fteel verdeelt zich
omtrent zynen top in eenige omgebogen takken,
d ie , na een Zomerzonneiland , bloemen
vóórtbrengen , die uit v y f blaadjes be-
ftaan , welke rooswys gefchikt zyn , en een
purperachtige kleur hebben. Z y worden
van vruchten gevolgt die uit verfcheide, fcheden
zamengeftelt zyn , welke bywyze van
een hoofdje , by elkanderen zyn- gefchikt ,
en zeer kleine Zaden bevatten, die in den
Herfft droog worden.
Wanneer raeti het fap van deze Plant laat
uit-'
H U I S L O O K * H U IT * m
uïtdampen , zoo geeft het een pisachtige
reuk van zich dit fap is verfriffende en za—
mentrekkende: men mengt het in de afkook-
zelen van Kreeften en Schildpadden , die
men tegens de uitterende koortzen laat gebruiken.
In eenige Landftreken van Afrik
a , geneeft men de roodeloop met de zieke
tien onfen van het fap van deze Plant te laten
doorzwelgen. De Groote Huislook verplet
en op de Ambyen gelecht zynde, ffcilt
’ er de omftekingen van ; zy matigt mede de
fmerten van het hoofd en de zinneloosheit*
De Heer de Tournefort verzekert, dat niets
beter voor de bevangen Paarden is , dan dat
mem hen een halve pint fap van Huislook
doet drinken*
De K leine Hu i s look , K l e ine
D onde r b a a r t , . T r i p -Madam , i j !
dum minus teretifolium album : deze Plant
groeit mede op de muren eri daken die voor
de Zon blootgeftelt zyn;. hare wortel is dun
én vezel achtig: hy fchiet verfcheide kleine,
harde-, houtachtige en roodachtige fteelen
uit; hare bladeren zyn langwerpig , fapryk
en teeder. Hare bloemen vertonen zich in
den Zomer: zy zyn klein , beftaan uit verfcheide
blaadjes, die. rooswys aan de toppen
der takken gefchikt zyn; hare kleur is witachtig
geel. ’Er volgen kleine vruchten ,op
die uit zaadhuisjes beftaan, welke by wyze-
van een hoofdje ;by een gefchikt, en met
kleine, zaden vervult zyn.
. Men kweekt deze Plant in de Tuinen aan,
om dat men haar by.de falade eet;, haar fap
dogt het. biaauwe papier rood worden, en
heeft in de Geneeskonft, byna dezelve krachten
ajs de Groote Huislook*
. De M uur p e p e r , fedum parvum acre,
flore luteo ; deze Plant groeit byna overal,
aan hare wortelen opgehangen zyn.de, o f op.
de oudé muren nederleggende , op de daken
der lage huizen o f hutten, op de fteen-
achtige , onvruchtbare en mosachtige plaat-
'zen* Hare wortel is mede klein en vezelachtig;
hare bladeren zyn niet dik, maar
fapryk, fpits en driehoekig: barefteelen zyn
laag en dun; zy brengen aan hare toppen in
den Zomer kleine, geele, ftarswyze en vyf-
bladige bloemen v o o r t, op welke-kleine zaden
, even als op die van de voorgaande
foorten volgen: deze Plant v e rd r o o g t e n
vergaat des Winters. -
De fmaak van deze Plant is fcherp, heet
en brandende, hier om heeft men haar de
naam van Muurpeper gegeven. Z y is uitmuntende
om het verzworen tandvleefch van
de Scorbutique lieden te zuiveren: zy doet .
eenigzins braken; uitwendig gebruikt zynde, ■
zoo loft zy de kropgezwellen en eerft beginnende
wennen op.
H U I T . f Byvoeg. ) Bladz* 472. De huk
beftaat uit vier deelen, ten i f t e , de eigent-
lyke buit: dit inwendige gedeelte van het
vel-, is een zamenweefzel van zenuwefT en
peez-en, die met bloed en watervaten vermengt
zyn , ten 2de , het têpelacbtig lichaam^
’ t geen op de eigentlyke huid geplkatft is;
dit is een vermenging van verhevenheden,
o f tepeltjes van verfchillende gedaantens ,
die door de uiteinden der zenuwen gevormt
worden. Wanneer men maar eenigzins zweer,
zoo ontdekt men het gebruik van deze tepeltjes,
ten 3de, het Malphigiaanfch Huid- i
net) ’ t geen niets anders dan het opperfte
gedeelte van de opperhuit fchynt te zyn ,
ten 4de, de Opperhuit, deze is dat gedeelte
van de huk, ’ t geen geftadig weder voortkoomt.
Het bloote oog ontdekt op het vel,
een celachtig zamenwe-efzel, ’c geen op ze--
kere plaatzen, met vetachtige watten bezet
is , die de gezetheit uitmaken, en waar va»
de naauwkeurige evenredigheit, tot de
fchoonheït van de huit en van het menfeh
zelfs mede werkt. De Waarnemer vind dit
zamenweefzel, ’t geen uit zeer fyne plaatsjes
te zamengeftelt is , zy liggen óp elkanderen
, en zyn met tuflehen wydtens aan elkanderen
gehecht, indiervoegen dat zy een
geb lad e rd e koek verbeelden. Het is in de-
tuftchen wydtens o f celletjes van dit zamenweefzel
, dat de uiteindens der flagäderen-e en .
‘ olie brengen (zecht de Heer le Cat in zyne-;
Verhandeling over de kleur van het menfche-
lyk vél) d ie , mer zich te verdikken,, hst
Vet vormt: zie dit woord. Het is medé in
deze celletjes dat de Vleefchhouwers de lucht
doen óvergaan, die zy gewoon zyn, onder
het vel van fle Offen, Schapen , enz. te-
blazen, die zy vóór de keukens bereiden.
Het vel dat gedrukt, geperft, en door een
harde en langdurige arbeid verhard is , is
met verhardingen bedekt, dat is te zeggen
met uitft'ekende eeïtaehtigl^eden. De verhardingen
komen aan verfcheide plaatzen van
het lichaam, yooral aan de voetzolen, aan
de palmen der handen en aan de vingers 5
deze zyn onderfcheiden van de Ekfteroo-
ï 3 '• gen.