274
middel van liet vuur , een zout uit te trekken.
De Landbouwers die naby de Zeekusten
woonen,.önderfcheidèn vierfoorten van
Oeverzand. Het eerfte is witachtig graauw
o f helder-a'fchverwig , en hééft weinig meer
als twee lynen dikte op het ftrand. Het
tweede word Zwaar Oeverzand genoemt:
het is zwaar, heeft een leykleur , en vormt
een laag van vyftien of-achtten duimen dikte.
Het derde fo o ft is het Ligte Oeverzand,
uit w.elk men het Zout getrokken heeft:men
brengt het,, gedurende de-groo.te hitte op de
zoute moeraflen welke men beploegt en egt
om deze twee foorten van aarde met elkan-
derêh te vereenigen. Het vierde is het Ver-
ffeten Oeverzand, dat gene , waar uit men
twee malen Zout getrokken heeft : dit laat-
fte blyft genoegzame hoedanigheden behouden,
om tot den Landbouw gebruikt te worden,
D it foort van meldingen , welke vry
behoorden te zyn , veroorzaken de Landbouwers
dikwyls zeer veel onaangenaamheden.
O Y E V A A R S B Ë K . (Byvoegz.) Het
foort waar van de bladeren naar die der Maluwe
gelyken , is de Geranium Columbinum
der Winkels, in ’ t Nederduitfch Kranenbek
o f Oyevaarsbei, deze plant koomt overvloedig
ki deTuinen en Weiden voort, het foort
’ t geen men Robbrecbtsiruid noemt’, groeit
op de' oude murén, op de Hammen der hoornen
die men in de heggen afgekapt heeft,
en op de puinhoopen. De Bloedkleurigc
Kranenbek heeft een dikke, roode en vezelachtige
w o r te l: deze Plant fchiet alle jaren
nieuwe wortelen in de Boifchen en Heggen.
Haar zaad word verfpreid wanneer de vrucht
ryp 'is , door de in een krimping van den
bek der zaadhuisjes.
2 'ournefort telt achtenzeventig foorten van
Geranium ; en Miller noemt ’er ten minften
veertig;, dié in Engeland aangekweekt worden
; onder dit getal z yn '’ er eenige welke
dit om de fchöonheit yan hare bloemen verdienen..
Een dezer is de Geranium , die
alle jaren op nieuw vóortkoomt ; en bree-
de bladeren en blaauwe bloemen h e e ft; dè
Geranium met kleine bladeren , en groo-
te purperkleurige bloemen.; de Afiikaan-
fthe Geranium met bladeren der Angelier ,
en fcharlakenyerwige bloemen; en de Afrs-
kaanfche Geranium , die by wy ze van eén
Heefter opXchiet,, en maluuwswyze . bladeren
, én r.oó.de karmynkkurige bloemen
heeft. Andere foorten van Geranium, bezitten
de eigenfchap , behalven de fchoon-
heit der bloemen, om naar den ondergang
der Z on , een zeer balfemachtige geur, door
den Dampkring te verfpreiden,
O L I E . ( Byvoegz. ) Een zonderlinge ei-
genfchap , die onze wezentlyke Europeaan-
iche Oliën niet bezitten , en die alleen de
A ziaüfche, Afrikaanfche en Amerikaanfche
Oliën hebben, vooral die der fpeceryachti-
gc Planten, is , dat z y zwaarder als het water
zyn , cn dat zy naar den grond zinken,
zonder iets van hunne krachten re verliezen.
De Kruidnagel- en Kaneel- Olie , konnen
hier van tot een voorbeeld verftrekken.
De Boter der Koeyen tn het Walfcbot, zyn
niets anders als een foort van verdikte Oliën
der Dieren , en de wafebr die de Byën
in den honingkElk der Planten vergaderen, is
niets: anders als een zamengeftf einde Olie
der Planten. Men heeft Oliën die in de
Geneeskonft, in de fpyzen, in eenige dranken,
aan de hulcafel , ëh in .de reukwerken
gebruikt worden.. Zomtyds vervalfcht men
de wezentlyke .Oliën , welke zeldzaam o f
koftbaar zyn , ’ t zy met den vetten olie der
Balzemnoten, ’ t zy met geeft van Wyn o f
met eenigen anderen wezentlyken olie van
weinig Waarde. Zie hier de wyze op welke
men deze vervalfching ontdekken kan: wanneer
men een: droppel zuiveren wezentlyken
o l ie , op papier laat vallen , zoo trioec hy
door een zachte warmte , 'geheel tutwaafie-
men , en geen vettigheit o f doorfchynenu-
heit in het papier achter laten: hymoec zich
mede in geeft van Wyu ontbinden , maar
het water noch melkachtig' doen worden ,
noch aan het lynwaat,. ’ t geen ’ er mede
doordrongen is,een T.erpentyna'chtigen reuk
geeyen.
O L Y P H A N T . (Byvoegz..') Bladz.Vi).
ade kol. reg. 7. Niets is overecnkomftiger
met de waarheid, en te gelyk levendiger
als het tafreel , ,’ t geen'de doorluchtige de
Buffon van den Olypbant maalt,- Ieder wezen
in de Natuur heeft , zeeht hy , zyne
Wezentlyke prys en • betrekkelyke waarde;,
zoomen naauwkeurig over beide in denXlly-
phant-oordeel en w i l , zoo moet men hem,
ten minften, het vernuftvau den Bever, de
bebend.ighcit van den Aap , en de aandoe-
nelykheit van den Hond toeftaan, en ’er vervolgens
de byzondere.voordeelen by voegen,.
iie eenig in hun foort zyn, als kracht, gróo-
të en de lange during. des lévens Men moet
zyne wapenen' o f flagtanden' niet vergeeten,
met welke hy den Leeuw kan doorboren,
en overwinnen; Men moet zich vertegenwoordigen’.
dat hy de aarde door zyne voorflappen
doet fchudden ; dat hy. .met. zyne
hand ( deze naana geeft onze .welfpreekende.
Schryver aan zynen fn u it) de hoornen u it
de aarde fcheuft:; dat hy door eenftoot van
zyn lichaam, een bres in een muur maken kan;-
dat hy verfchrikkelyk door. zyne :krachteh;
zynde , te gelyk noch otwerwinbaar door
den enkelen tegenftand dér.zwaarte van. zyn
lichaam, noch dóór de dikte van de huit is ,
die hem; bedekt; dar hy op zynen ru g , een
krygstoren dragen kan, waar uit .vericheide
gewapende. mannen ftryden ; dat hy alleen
werktuigen doet omgaan en laften voorttrekt
,:die zes paarden niet beweegen konnen;
dat hy by deze verbazende fterkte , de.
dapperheid ,; de voorzigtigheit, koelzinnigf
heit, én naauwkeufige gehoofzaamheit voegt;
dat hy. gematigheit in zyne hevigfté driften
bezit; dat. hy meer ftandvaftigheit dan drift,
in zyne,Liefde’ betoont," £ want Plinius leert
ons',.- dat het mannetje' zyn wy fje altoos
ftaindvaftig aankleeft , en dat men hen nooit
onderling om het bezit van een w y fje ziet
ftryden, gelyk men zulks onder zommige
Dieren, opmerkt]) ; dat hy in zynen toorn
zyne vrienden, altoos onderfeheid ; dat hy
nooit iemand anders zal aantallen dan die
genen ,. die hem beledigt hebben; dat hy de
weldaden zoo lang als de beledigingen gedenkt
; dathy geen fmaak in vleefch heeft,
en zich alleen met Pianten voed , en dus
geen geboren vyand van de andere Dieren
is ; . en eindelyk , dat hy van alle bemind
word, om dat zy hem alle eerbiedigen , en
geene redenen om hem te vreezen hebben. .
De Olyphanten van Cyion , fchoon de
grooffté niet zynde, worden echter voor de
befte gehouden, om dat z y de dapperfte en
gedweefte zyn. Men vind thans geen wilde
Olyphanten , in het geheale gedeelte, van
Afrika 1 ’ t geen aan deze zyde van den Berg
Atlas le ch t; men heeft ’er zelfs 'weinig aan
gene zyde van dat Gebergte , tot aan de R ivier
de Senegal; maar men vind' hen in menigte
aan de Senegal zelfs, en in Guinee ,
in Congo, op de Tandkuft, in het Land van
A n te , A c r a , Benin en andere'Landftrë-
ken van het Zuidelyke gedeelte van A frika,
tot aan dié gene wélke door de Kaap, de Goede
Hoop eindigen , alleen eenige zeer volk-
ryke Landen uitgezondert; want de Oly phanten
hebben de plaatzen verlaten die te
menigvuldig doof de menfehen bezochtWor-
den. Men vind deze Dieren mede in Abis-
fyniën, .Etbiopiën, Nigritiën, op de Ooft-
kuften van .Afrika , en in de binnelandichc
Landfchappen . van dit geheele Werelddeel;
Men vind hen 'mede op de groote Eilanden
van Indiën.en Afrika , als op Madagaskar,
Java en zelfs op de Philippynfchë Eilanden.
Het fchynt zelfs uit het getuigenis van alle
Reizigers te blyken ,' datmen veel meer O ly phanten
in Afrika als in Azia vind , fchoon
deze laatfte luchfftfeek hun natuurlyk vaderland
fchynt te zyn. De reden aan welke
men dit. verfchil van het getal in het
foor t, volgens de fle e r de Buffon , kan toe-
fchryven, is , omdat de Negérs die dekonft
niet bezitten om de Olyphanten , even als
de Azianen te konnen bedwingen, de voor-
deelen van deze Volken niet. hebben om hen
met.openbaar geweld aan te taften en door
middel van tamme Olyphanten te vangen,
gelyk men in het artikel van de jaebt dcrOly*
pbanten zien kan ; de Negers konnen hen
alleen door valftrikken in kuilen vangen, die
zy met groente bedekken.
Bladz. 184. 2de kol. reg. 19. Het is in den
fnuit, dat, om dus té fpreeken*, de geheele
gevoelzin van dit Dief geplaatft is: deze zin
is alzoo edel , en alzoo onderfcheidbaar in
dit foort van hand , als in dié der Menfehen.
Bladz, 185. 2de kol. reg. 2g. De oogen van
den Olyphant, fchoon klein in evenredigheid
van zyn lichaam zynde, ,zyn, zeeht de Heer
dé.Buffon, glansryk en geeftig , en het géén
hen van die der andere Dieren onderfeheid ,
is de krachtige uitdrukking ' der aandoening.,
en het byna overwogen gedrag van
alle hunne beweegingen; hy keert hen langzaam
en met zagtaardigheid naar zynen Mee-
fter ; hy _ geeft hetü dén opflag van vriënd-
fchap , die van opletténheid , wanneer hy
fpreekt, die van begrip wanneer hyhemver-
ftaan heeft,.die van doordringentheid, wanneer
hy hem voorkomen wil ; hy fchynt te
overwegen , raad te plegen , te denken , en
niet te beüuiten, voor dat hy verfcheide malen
de teekenen, op welke hy gehoorzamen
Mm 2 moet,