7<f B U C K - B E A N l B U F F E L .
deren zyn op iederfteeltje even als in de klaveren
eeplaatft; maar zy zyn veel grooter als
in dit foort van planten ; z y hebben een eironde
gedaante'en de groote van de bladeren der
Lauwrier. Verfcheide fteelen fchieten met
elkanderen te.gelyk o p ; indiervoegen dat
een eenige Plant een groote menigte bladeren
voortbrengt. Wanneer de fteelen bloei-
jen, zoo zyn z y omtrent tien duimen hoog.
.D e bloemen die zy voortbrengen , hebben
een witte kleur, waar in eenig rood door-
fchynt, en zy zyn eenigzins vvolachtig: ’er
volgen zaadhuisjes op die eirond z y n , en
een menigte zaden bevatten.
Déze Plant groeit natuurlyk in Engeland
in moeraflen en op de vochtige plaatzen ,
en zelfs om de veengronden. Wanneer men
een piantery van deze Plant maken wil ,
zoo kan men hier toe een ftuk laods uitkiezen
’t géén natuurlyk vochtig i s , o f dik-
wyls door het water overftroomd word, en
’ t geen alleen rie t, rietgras, en andere nutteloze
Planten yoprtbrengt. . Men moet beginnen
met alle de rietbofien, o f het Kfch
uit te trekken ’ t geen -er op groeit: wat de
andere onkruiden betreft, men kan -èr deze
op laten. De Buek-Bean bloeit des te
beter wanneer haren wortel over een bedekt
oppervlak voortkruipen kan. De piantery
is eender gemakkelykfte: men behoeft
zich alleen van Hukken van den wortel van
deze Plant te voorzien , die omtrent twee
duimen lengte en goede hoofden oFoogen
hebben. Om hen te planten, neemt men een
fnydent truweel met ’t welk men een bofch
kruiden affhyd; men plaatft de wortel' van
de BuCk-Bean een _duim o f daar- omtrent
onder het oppervlak, en laat ’ér de zode
weder opvallen. Deze Plant maakt zich
langzamerhand meèfter van den grond, en
zoo volkomen dat ’er het onkruid geen plaats
meer vinden kan. Vermits men in deze piantery
geen ander oogmerk heeft dan alleen
om de bladeren menigvuldig te doen uit-
fchieten, zoo moet men de bloemfteelën op
een lugte wys met een fyflen doen afmayen.
De wyze om de bladeren van-deze Plant
in te zamélèn , is dat men hen afmaait en
hen op een drooge grond overbrengt,, om
hen te dröogen met hen menigvuldig malen
om- té keeren , gelyk men het hooi'
doet. De rechte tyd om-deze Haderen in-
te-zamelen, is- wanneer z y volkomen geo-
pent zyn;-wanneer men langer wacht, zoo
verliezen zy hunne groene en. frifle kleur,
en verminderen in hoedanigheit. Wanneer
zy volkomen droog z y n , moet men herrvan
de fteelen affcheiden; want de bladeren alleen
bezitten de eigenfchappen van de Hop;
De fteel is fponsachtig , waterachtig , én
wel verre van bitterheit te bezitten, hy »e-
lykt naar meel wanneer, hy naauwkeurig ge-
droogt, en in een molen gemalen is. De
Heer Lhmteüs wil zelfs, dat in de Noorde-
lyke Landen het gemeene V o lk , hy gebrek
van graan, zich van deze fteelen bedient,
om brood te bakken;
Wanneer de bladeren- van de Buck-Bean
naauwkeurig gedroogt z yn , zoo.tonnen zv
gedurende drie o f vier jaren, ö f zelfs veel
langer, in een goede ftaat bewaart worden',
zoo z y door de vochtigheit o f andere tpe-
vallen niet befchadigt worden , maar z y zyn
altoos In het eerftë j'aar veel beter.. Het
fchynt zek er, dat wanneer deze bladeren
op een voegzame- wyze door een ervaren
Brouwer gebruikt worden, zy ten minften de-
Hop in nuttigheit èvenn'areh; zy geven aan
het bier een bitterheit. die niets, onaangenaams
heeft, gelyk de Alfthn dié men me*,
de in plaats van de. Hop heeft willen gebruiken;
mogelyk zouden :zy in ftaat zyn,.
om eenige van die menigvuldige toevallen'
te beletten die het bier overkomen wanneer
men het bewaart, en die fchoon z y aan zeer
verfchillènde oorzaken toegefchreven worden
, echter- voor het grootfte. gedeelte door
dé Hop ontftaan.,
De geneeskundige-kracliten van de Buck-
Bean zyn dezelve die alle bittere Planten heb--
b e n d a t is te zeggen, dat z y de maag ver-
fterkt en de vertering, bevordert: hare bladeren
zyn méde pisdryvent, wanneer mén
j t f Het afkoökzel van gebruikt'; zy konnen.
dus het bier niet dan goede hoedanigheden
doen-verkrygen zonder het. fchadelyke te
veroorzaken;
B U F F E L , Bujfelus. {Byvoegz. en ver--
Het.') Dit foort van D ie r , vind men in
Afrika en in Indiën, alwaar het een tam"
pf'Huisdier gewórden is-; het wierdftn Ita*
lië'n omtrent het einde van de zéftrehdmëeuw
overgebradit, alwaar men ’er zich' zedert
dién tyd van bedient heeft,, gelyk mede in
eenige der Zuidelyke Landfchappèn van
Vrankryk, om de akkers- te beploegen.
De geftalte en groote van dit D ie r geven
redenen om te denken dat het uit de
warme landen oorfpronkelyk i s , want hee, is-
B U F F E L . B U F K E L . 77
Js een beveiligde waarheit dat men de groot*
fte Viervoetige Dieren in de verbrande lucht-
ftreek vind; gelyk de Olypbant, de Rbino-
ceros, en het Nylpaard, op welke men de
Buffel in groote kan laten volgen.
De Buffel gelykt in geftalte naar den
Stier ■ maar zyn lichaam is korter en dikker
zyne pootén zyn hoger, zyn kop is in
evenredigheit veel kleinder , zyne hoornen
zyn minder rond, zwart en voor een gedeelte
te zamengedrukt, en hy heeft een
bofch gekroeft hair op het voorhoofd. Zyn
huit en hairen hebben een donkere kleur,
en zyne hairen zyn wreed gelyk die van
het Wilde-Zwyn ; de buik, borft , aars ,
het grootfte gedeelte van de beenen en van
den ftaart zyn volkomen- kaal, en in ’t al-
gemeen heeft dit Dier weinig hairen; zyn
huit is hart en zeer dik.
Dit Viervoetig Dier is van een ander
foort als de Stier; want de mannetjes en
wyfjes van deze beide foorten van Die*
ren, fchoon zy beide tot Jlaverny gebracht
z yn , zich dikwyls by elkarfdeïen in dezel- -
ve weide bevinden, en in dezelve ftal opgefloten
, worden , zoo hebben zy echter
altoos geweigert om zich met elkanderen te
vereenigen, ondanks. dat men de mannet- ,
jes hier toe , door het afzyn van, hunne
wyfjes , heeft trachten aan te-fporen; hunnen
aart is bygevolg verder van elkanderen
verwydert, als die van den Ezel zulks
van die van het Paard is ; hy fchynt zelfs ,
tegenftrydig te z y n ; want men verzekert
dat de wyfjes der Buffels weigeren om zich
door de Kalveren te laten zuigen, en dat
de Koeyen weigeren om de jonge Buffels
té voeden.
Deze Dieren verfchillen mede in karakter.
De Buffel, zecht de Heer de Buffen,
heeft een veel ftugger en onhandelbaarder
aart als den Os; hy gehoorzaamt met meer
weerzin; hy is geweldiger, h.y beeft menig-
vuldiger en woefter eigenzinnigheden; alle
zyne gewoonteus zyn plomp en -beeftach-
tig. Zyne gedaante is grof en afkeerig, en
zyn aanzien plompachtig w o e d ; hy fteekt
zyn hals op een onedele .wyze uit, en draagt
zyn kop op een-, onbevallige, w y z e , en by-
na altoos naar de aarde nederhangende; zyn
ftem is een fchrikverwekkent geloei, en
-heeft een harder en zwaarder toon als die
van den Stier; zyne leden zyn mager, zyn
ftaart is hairloos , zyn.gelaat donker, en
zyne houding, duifter, gelyk zyn hair en vel.
De Buffels zyn echter zeer nuttige Dieren:
vermits hun lichaam zeer...yaft is , zoo
zyn zy tot den Landbouw bekwaam , men
maakt ’er' mede met dit oogmerk menigvuldig,
gebruik in Iraliën van; men heeft plaatzen
in dat Land , gelyk by voorbeeld de
grenzen van Toskanen en den Kerkelyken
Staat, op de Landhoeven van Marfiliana,
Montaouto, Caftrglione,'Corneto, enz. alwaar
men de tamme Buffels in de boflchen
laat weiden: wanneer de Landbouwer tot
zyn-ploeg weder keert, zoo geeft hy een
teken aan een van zyne honden, £ deze zyn
van het fterkfte ra s ) ötn zich naar het bofch
te begeven; de hond loopt voort-, grypt met
de grootfte behendigheit een Buffel by het
O o r , en laat hem niet - los , voor dat hy
hem by zyn meefter gebracht heeft, die
hem in het gareel Ipant, terwyl de Hond
naar het bofch te rug keert om een tweede
Buffel te halen,.die de; Landbouwer nevens
de eerfte vóór- zyn ploeg fpant. De
Landbouwer. doet hen voren in de akkers
maken , en beftuurt hen met gemak, door
behulp van een yzere halve maan, waar van
de beide punten in de neusgaten- van het
Dier ingaan, (jhet is op déze wys dat hét
menfchelyk vernuft op een wreede wys de
gevoeligfte deelen der Dieren aantaft om
hen tot ilaaffche dienften te- dwingen.)
Wanneer de Buffels hunnen arbeid verricht
hebben , maakt men hen van- de ploeg los,
en zy keeren naar het bofch weder, ruften
en grazen tot den volgenden morgen, wanneer
de honden hen weder komen halen.
Vermits deze Dieren natuurlyk hunnen hals
nederwaarts dragen , zoo gebruiken zy onder
het trekken , de geheele zwaarte van
hun lichaam ; hier om trekt een voorfpan
van twee Buffels- met zoo veel kracht als
dat van vier fterke Paarden. W y hebben
alle deze byzonderheden van een man van
verdienden die aanmerkelyke hoefpaehten
in Italiën in een bloeyende ftaat gebracht
heeft , in de Landftreken waar van wy hier
voor gefproken hebben.
Men vind geheele troepen van wilde Buf-
féls in Afrika en Indiën, in de Landftreken
die dóór Rivieren befpoelt worden
. en in welke men weilanden heeft. Deze
Dieren beledigen niemand, ten minften
niet wanneer zy niet aangetaft worden ;
maar wanneer men hen kwetft, komen zy
recht op hunnen vyand aan , werpen hem
ter a a r d e e n vertrappen hem met hunne
K 3. pooteiv