356 S T E E N van G A L L IN A C E .
lucht met zwavelachtige dampen en uitwaas-
fèmingen vervult is , en de grond met Jo-
denlym, o f aluinachtige aarde , vermengt
is.
Men vind de Seenkolen o f in lagen , o f
in aderen' in de ingewanden der aarde : deze
lagen verfchillen in dikte , die veeltyds niet
nieer dan drie o f vier duimen is : alsdan zyn
zy niet waardig dat men haar bearbeid-: an-
dere in tegendeel,. hebben een zeer aanmer-
kelyke dikte. Men zecht , dat men in
Sbaniën , naby Helflngbourg, lagen fleen-
kolen vind,. die v y f en veertig voeten dik
zyn. Deze lagen o f aderen volgen altoos
een richting die evenwydig met de verfchil-
lende beddingen van fleenen o f aarde is die
haar vergezellen :maar deze neiging verfchilt
altoos tot dien trap, dat zy niet bepaalt kan
worden zie het. woord M e t a a l - a d é r
e n .’ 1
Vermits weinig Lieden , dé. wyze volkomen
kennen , ,om de Heenkoolmynen door
behulp van den damp van kookent water,
droog te maken , zoo raden wy hen aan,
om de befchryving van het werktuig te'iee-
zen , die men in het zesde deel vind der Be-
fcbryving van dé Werktuigen , die door de
Akademie der Wetenfchappen van Parys, goed
gekeurt zyn.
De Steenkoolmynen ontbranden zomtyds
tot dién trap , dat het zeer bezwaarlyk , en
zelfs onmogëlyk is om .haar te bluflchenidit
kan men op verfcheide plaatzen in Engeland
zien, alwaar menïtëenkoolmynen heeft die
reeds zedert een groot getal jaren , gebrand
hebben : de Myn van Zichau in MJrflen,
brand reeds zedert meer dan eèn eeuw. Dez
e ontbrandingen worden, dan eeris door de
nadering van de lampen der Werklieden die
in de Mynen arbeiden veroorzaakt, en de
brandbare dampen ontfleeken , die ’èr uit
voortkoomen ■; zie het artikel M in e r a l e
U i t w a .a s s e m in g e n , op het woord
U i t WA a t s s em in g '; dan ééns word de
ontbranding, zonder eenige-tuflchenkomH
van vuur-, door de ontbinding der Pyriten
veroorzaakt , d ie '’ ér zich in bevinden : zie
F y r i t e n . Mogelyk- zal'men , wanneer
men deze laatfle omflandrgheit by die der
vorming van de Bitumen , enz; v o e g t, een
zeer natuurlyke verklaring van de vorming
der Brandende B è r g e n en de oorzaak van
zekere Aardbevingen vinden.
Mudz- 584. %de J?ol. xegy 14.- Zedert eeni--
S T E E N S C H E L F . -
gen tyd hebben de Engelfchen het middel
gevonden om zich van fleenkolen in de bewerking
der Yzer-Ertz te bedienen. Hier
toe is nodig dat zy weinig o f geen zwavelachtige
, maar veel Bitumineuze Hoffe be**
zitten. Wright, dïjJerU de Ferro.
S T E E N v a n G A L L I N A C E . Dit
'is een zwartachtig Glas , ’ t geen zeer hard
en zeer zwaar is ; de Peruvianen bedienen
’er zich van, by wyze van Glas,, om Spiegels
te vervaardigen. De Indianen noemen
het mede Guanucuna culqui , ([ Z ilve r der
dooden ) , om dat zy de gewoonte hebben
van rer eenige Hukken-van met hunne doden
te begraven. Men vind gefleepen . Hukken
van dit glas in* hunne oude begraafplaatzen.
Men ziet ’er een , ’ t geen zeer fchoon is-,
in- het Kabinet der Natuurlyke HiHörie van
'den Koning van Vrankryk : men vond dit
in - een zeer afgelegen GrafRede in de Bergen
van Pichencha naby Quito. Het heeft negen
duimen middelyn, en tien en een halve
lyn dikte ; het heeft een bolle gedaante aan
de. beide zyden, maar derzelver bolheit is
verfchillende, en men merkt op, dat de ee-
ne zyde meer gepolyH is als de andere. De
'Heer Godin- ze ch t, dat men een Myn van
fléenen van Gallinace, verfcheide dachrei-
zens van Quito vind. Men kan dezen Steen
niet bearbeiden dan met hem te flypen. Het
fchynt dat de Heen van Galinace , een glas
der Brandende Bergen is.
S T E E N S C H E L P.- QByvoegzip Blad-
zyde 585. nde kol. reg. n . Men heeft Sceen-
fchelpen gezien, die uit hunne holen getrok»-
ken , en op de flyk uitgèflrekt lagen , haar
yry diep.in weinig uuren uithollen , met dit:
vleesachtig gedeelte-te krommen en te openen.
.
' Id em r eg . 31; Vermits men geen jonge:-
Steenfchelpèn in de fteengronëen vind, maar
‘alleen in de flyk , zoo kan men giffen dat de
holen der groote fleenfchelpen in de flyk
ge vormt is , die vervolgens hard'geworden
is-.
Idem) reg; 10. van onder. De Heer deia;
Faille wil , dat alle de fleenfchelpen vol-
flrekt zes Hukken hebben. Zie de Memorie
van dezen Geleerden, inde Verzameling
der Hukken , die aan de Akademie van Ro ebelle
aangeboden- zyn. Deze- Memorie is
met:
ê
S T E E N - U I L .
met waarneemingen v ervult, die het gefehil
tuflehen de Heeren de Reatmur en d'Ar-
genville, fchynen te beflechten.'.
Men wil dat men een foort vanfleenfchel-
pen heeft die hun verblyf alleen in het hout
neemen , ’ t geen men in de Zee vind. De
Steenfchelpen , Dactyli Plinii, bezitten de
.eigenfehap om in den donker, licht van zich
te geeven; en ’t licht ’ t geen zy verfpreiden
is des te glansryker ", hoe meer vocht de
fchelp bevat. Dit lic h t , zecht Plinius , in
zyne Hifi. Nat. lib. 9. cap. 6 1 . , vertoont
zich tot. in den mond van die gene , die dezen
Schelp vifch in den nacht eet en : het vertoont
zich aan hunne handen ,. aan hunne
kleederen, en op de aarde, zoo ras dit vocht
geflort word, al was het maareene droppel;
dic-bewyfl dat dit vocht , dezelve ei-genfehap
als het lichaam van het Dier , bezit. Deze
byzonderheden zyn. voor eenige jaren op de
kufl van Poitou ,. door prpefneemingen beveiligt
; en men heeft haar in allé hare dee-
len , waar bevonden. Men kent op deze
KuH geen andere fchelp , zelfs geen éndere
vifch , noch het vleefch van eenig Dier , ’ t
geen deze eigenfehap .-bezit, voor dat het
verrot is. De Steenfchelpen in tegendeel,
•fchynen nooit phosphöriker dan wanneer zy
zeer verfch zyn , en zelfs geeven zy geen
licht meer van- zich wanneer zy - tot eenen
zekeren trap verdorven zyn. Het D ie r , uit
zyne fchelp genomen zynde, is zoo weluit-
als inwendig licht geevende; want wanneer
men het doorfnyd ,• zoo vloeit ’er inwendig
een vocht uit, ’t geen mede licht-geeft: deze
Schelpviflchen , gedroogt zynde , houden
op , licht te geeven. Wanneer men
hén weder vochtig maakt, zoo vertoont zich
op nieuw een licht , ’t geen zeer zwak is ;
op dezelve wyze word het licht uitgeblufcht
’ c geen het vocht van zich geeft dat de fchelp
bevat , naar mate dat het uitdampt. Echter
kan men het door middel van water , weder
te vöorfcbyn doen koomen : by- voorbeeld,
wanneer men dit licht op een vreemd lichaam
heeft zien-verdwynen ’ t geen door
dit vocht befproeid geweeH is , zoo doet
men dit zelfde licht weder te voorfchyn komen,
met dit lichaam in water te dompelen.
‘ Memori'én van de Akademie. der Wetenfcbap-
pen*van Parys, voor bet jdar 1723.
S T E E N - U I L , Ulula noStua. Dit is
een Nacht-vogel, een foort van K a t-U ii,
S T E IL E KLIP. .S T E K E L V A R K E N . 357
waar van men twe fooften ortderfcheid, een
groote en een kleine.
De groote Steen-Uil , heeft de geHalte
van een Ring-Duif, zyne vederen zyn taan-
kleurig en witachtig ^ zyn kop is-groot , en
neigt agterwaarts over, zyne oogen zyn groot,
en de - oög-appél is zw art, en met geel ge-
mengt; zyn bek een weinig gekromt en van
een bleek geele kleur; zyne vingeren zyn van
elkanderen gefeheiden-, even als dié der
Naeht-vogelen ; zyne nagelen zyn krom ’,
en zwart. Hét kleine foort is niet grooter
als een Meerl. Zie Linn. Faun. Suec. tom. 2.
n. 22.
. De Steen-Uil maakt zynen neH in de holle
boomen en gaten der muuren : men ziet hem
alleen by het begin' van den nacht, én *het
aanbreeken van den dach. Hy is- den vyand
va« alle kleine Vogelen , jónge Hafen en
Konynen, en voed zich-mede met Haagdis-
fen en Kikvórfehen ; hy verdelgt de Muizen
-op de zolders en in de pakhuizen ;• hy kan
drie dagen lang , alle voedzel. ontbeeren : de
Jagers richten ’ er zomtyds- eenige tot de Vo-
• geïvlucht af. De Vogelen be-oorlogen hem
alle: wannéér hy van alle zyden befproiigen
en aangevallen word , zoo gaat hy op den
rug leggen , en bied zynen bek en klaauwen
alleen ton zyne verdeediging aan. Wanneer
hy een Valk o f anderen Roofvogel ontdekt
die door een groot getal andere Vogelen be-
fprongen word , zoo fchiet hy fpoedrg tot
zyfie hulpe toe.
Men.vind geen Steen-Uilen! op Kandia:
zoo men hen ’er overbrengt, zoo Rerven
- zy ’er aanllonds. Z y leeven zeer wel aan
• de Kaap de Goede Hoop:: de Europeanen
die hier woonen , maken dit foort van V o gelen
tam, en leeren hen om de Muizen in
hunne vertrekken, enz.-te-vangen.--
S T E . I L E K L I P . Dezen rraam , geeft
men aan een Rots,;die zich loodlynig , boven
het water verheft. Men heeft op de
Kuflen van Pokou -van dit foort van'Rot-
z e n d i e men de Klippen wan Olonne noemt.
S T E K E L - V A R K E N: (Byvoegz.^
- Wanneer men de gedaante , 1 zelfHandigheit
-en vorm van de pennen o f Hekels van het
• Stekelvarken onderzoekt, zoo zal men bevinden
, dat het; wezendyke fchachten vah
pennen zyn , aan welke alleen de vederen
ontbreeken, om wezentlyke pennen te vor-
Y-y.- 3.:, ■ ■ alen,