BULT-OS* B U P 'R E S T I S . B U X B A Ü M Ï A ,
pootén* Het gezicht van bet vuur verfchfikt
hen, en de roode kleur maakt hen verwoed,
indiervoegen dat men zich niet in het rood
durft kleeden in de Landen in welke men
Buffels h e e ft; onder onze Offen vind men
’er weinig op welke deze kleur dit indruk-
•zei doet.
De Negers van G uin ee, en de Indianen
van de kult van Malabaar, gaan op de jacht
der wilde Buffelg: z y durven hen niet rechtsreeks
aantallen, noch op de aarde blyven,
•zy klimmen op de boomen, en fchieten dus
hunne pylen op hen; z y trekken groote voor-
deelen van hunne vellen en hoornen, welke
hard en beter als die der Offen z yn ; zy
vinden het vleefch dezer Dieren vry goed
om te eeten , fchoon het hard fchynt en
■ een walglyke reuk en onaangename fmaak
heeft: de tong is het aangenaamfte gedeelte
van het Dier* In Italiën maakt men uitmuntende
kazen van de melk der wyfjes Buffels
, die haar in overvloed geven; men heeft
in Perziën eenige van deze Buffelinnen die
dagelyks twee en twintig pinten melk geven.
D e hoornen, nagelen , het vet en den
drek der Buffels hebben , zoo men zecht,
dezelve geneeskrachtige eigenfehappen als
die der Offen. Wanneer hunne vellen met
o lie , even als die der Steenbokken bereid
z y n , zoo voert het de naam van Büffelsle-
der. De Krygslieden bedienden ’er zich
voormaals tot borftwapens van; en de En-
gelfche Granadiers gebruiken het thans noch,
zoo ook de Franlche Ruiters, om zyne ïigt-
heit, hardheit en taaiheit; men bedient ’er
zich van tot gordels, beurzen, enz. Het
B u jf elslede*', is een aanmerkelyke: tak van
Koophandel , in Engeland , Vrankryk en
Holland, men handelt ’er mede op Kon-
ftantinopelen, Smyrna en langs de Afrikaan-
fche kuiten; maar hoe veel vellen van Elanden
, Offen , Orignaks, en andere Dieren
van het zelfde foort worden ’er niet onder
de naam van Bujfelsleder verkocht, na dat
zy met olie bereid z yn , en worden door de
•Krygslieden, enz. gebruikt.
B U L T -O S . Dit is een foort van Os,
die men in de Zuidelyke Landen vind, en
een. bnlt op den rag heeft. Dit Dier kan
als een verfcheidenheit van den Ures be-
fchouwt.worden , die de wilde Stier i s ;
want deze Dieren teelen met elkanderen
voort. Deze bult van den B u it-Os , geïyk
die van alle de foorten van gebulte 'Offen,
is niets anders dan een uitwas’, een foort
van wen, een ftuk malfch vleefch, ’t geea
alzoo goed om te eeten is , als de tong der
Offen. Eenige van deze bulten wegen veertig
o f vyftig ponden: zie op het woord Uk.es,
waarom men ftelt dat de Bult - Os niets
anders dan een verfcheidenheit van den wilden
Stier is.
B U P R E S T I S . QByvoegz,') De oo^en
van dit Dier zyn rond en uitftekende; zy-
ne. beide fpriecen zyn lang en van gewrichten
voorzien; zyne pooten zyn lang en dik;
de Bupreflis heeft nypers en tanden, waar
door zyne beeten zeer gevoelig zyn.
Men geeft mede de naam v an . Bupreflis
aan een kleine roode Spinnekop, d ie , wanneer
z y door het Hoornvee ingezwolgen
w o rd , hen dezelve toevallen veroorzaken
als de Bupreflis waar van w y gefproken
■ hebben.
B U X B A U M I A . Dit is een foort van
zeer zonderling mofch, en ’ t geen waardig
is gekent te worden volgens de befchryvin-
gen die ’er de Heeren Linn&us en Martin
van in ’ t licht gegeven hebben. Doze Plant
die het eerfte naby Aftrakan, door den
Kruidkundigen Buxbaum', waargenomen is,
is zulks mede vervolgens in de Noordely-
ke Landfchappefl gedaan: men vind haariit
de Maanden April en Mey langs de zandige
boorden der gragten. Z y is oneindig
klein , en koomt eerft uit de aarde voort,
onder de gedaante van een klein e i , ’ c geen
aan de onder zyde met twee o f drie kleine
vezelen bezet is , die tot wortelen dienen
: de zyden zyn me; eenige kleine fchub-
ben bezaait die tot bladeren verftrekken.
Dit foort van ei opent zich horifomaal in
twee ftukkën , die ten naaften by dezelve
groote hebben, het boven ftuk word even
als een kapje Q calyptfa J , door een eirond
hoofdje opgeligt, dat uit het midden van
het onderfte gedeelte voortkoomt, ’ t geen
als een fchoteltje uitgeholt is , en aan de
aarde door zyne wortelen vaftgeheebt blyft.
Het kapje valt a f , en het hoofdje ’t geen
door een gewricht met zyn fteeltje verknocht
is , verkrygt de lengte van omtrent
v y f lynen. Dit hoofdje is met een fluit-
fchelpje gekroont, ’t géén afvalt na dat het
zich horifontaal geopent heeft, gelyk in de
andere foorten van Mofch. De Noordfche
Nab
u x ba um ia ..
Natuuronderzoekers hebben _een ftofknopje
ontdekc dat aan een klem vezeltje afhangt,
en aan het onderfte van deze fluit-
fchelp is vaftgehecht; en op den bodem
van dit zaadhuisje, zaden ontjer de gedaante
van een zeer fy n , geel , groenachtig en
zeer fmerig ftof. Deze byzonderheit die
men. in. de Buxbaumia opmerkt, kan moge-
lyk eenig licht geven, omtrent eenige ge-
deeltens van de vruchtdraging der _ andere
foorten van Mofch , vooral van die gene-
die fto f knopjes met fluitfchelpen hebben |
want zy kónnen mede helmftyltjes in b e t
zelfde zaadhuisje bevatten , gelyk zulks in
de Lemma zn Pilularia plaats b e e ft: zie deze
woorden*. Het fchynt dat het gene men tot
hier toe als zaden in de kegels der Mofch-
planten aangezien heeft, die men als vrou-
welyke befchbuwden,. niets anders, (zecht
de Heer Adanfon) , als fcheuten zyn d ie het
zelfde oogmerk vervullen. Maar de kun-
digheit die men van den aart der ftofknop-
jes in; andere foorten van Mofch heeft,- en-
van het fto f dat zy, bevatten , fchynt onste
betogen, dat liet hoofdje van de Buxbau-
mia niets anders dan een fto f knopje gelyk-
vormig aan deze is y dat het een fto f van*
de® zelfden aart bevaf, en ejndelyk dat het
niets anders dan een helmftyltje, een man—
nelyke bloem is-, welke.doet giften dat de
vrou-welyke op een andere Plant van het
zelfde foort geplaatft is. De Natuuronderzoeker
Dillen verzekert dat hy verfcheidê
malen het fto f van die der Mofehgewafleti
gezaait heeft,, zonder dat ’ér ooit een eenige
Plant van voortkwam , waar tegen het
fto f van de- hoofdjes der vrouwelyke'Planten,
die zeer veel van de fto f knopjes v er-'
fehillen , gezaait zynde ,; plantjes van het
zelfde foort als hare moeder voortbracht..
Dus zyn de kegels en Harren die men in de
Mofchplanten opmerkt , vrouwelyke bloemen
zoo als mede hare zaadhuisjes ; het
fchynt de uiterfte zekerheit te hebben, dat
de lichaampjes die met het groeijent vermogen
begaaft zyn en die men tuflehen
de fchubbètjes- der kegels vind y ware zaden
zyn , o f ten minften fcheuten die het
zelfde einde vervullen: zie M o s CHi.
B Y E , Apis. (Byvoegz. en-verbet:.) Bladz*.
174. ijle kol* reg. 27. Zeer gemakkelyke
proefnemingen betogen dat het fto f van de
helmftyltjes der bloemen het grondbeginzei
T lT E r T ?
der wafch zyn , maar echter de wafch zelfs
niet* Wanneer men een balletje ’ t geen van-
verfcheide wafchklompjes te zamengëftelt is
ineen zilvre lepel op brandende kolen plaatft,
zoo zullen deze klompjes,,- in plaats van’ gelyk
wafch te fmelten, hunne gedaantebe-'
houden uitdrogen en in kooien verander
ren. Wanneer men een draadje van dezp
klompjes maakt, met hen tuflehen de vingeren
te rollen, en het aan de vlam van een
kaars brengt, zoo zal het branden zonder
te fmelten even als een ftukje droog harft-
achtig hout*. Wannéér men de ruwe wafch
i'n bet water werpt,, zoo zal men haar naar
de grond zien zinken y in plaats dat de gezuiverde
wafch dryft 1 alle deze onderfcheid-
bare kenmerken bewyzen op een ontegen-
fprekelyke wys , dat de bereiding van de
wafch in- her lichaam van deze Infedten ge-
fGh iqd*.
Bladz♦ ï 80. 2de kol. reg. 13. Het jaar
i<766 is niet dan al te gunftig voor de vermeerdering
der Wespen ge weeft; deze In-
leélen hebben mede zeer groote nadeelen?
aan de byekorveh.gedaan.- Z y kwamen eerft
alleen een klein getal beroven : de By ën
die haar bewoonden, traehte in de andere
te vluchten; maar de oude Inwoonders be*
twifte haar het inkomen y hier op ontfton-
den bloedige gevechten in welke een menigte
Byën omkwamen; dus hebben de Wespen
een dubbelt nadeel aan de Byën toegebracht..
Men heeft in de Tuinen mede
de nadeelen ondervonden,. die de Wespen
aan de vruchten deden.
Bladz* 181. 2de kol. reg. 22. Het is nuttig
dat men hier de Vlinder aanduid, die T
na dat hy de korven verwoeft heeft,-noch
de oorzaak van de wreede gevechten is r
die men tuflehen de Byën ziet ontftaan ,
©m dat z y in het naburig gemeenebëft o f
korf wyken willen: alsdan vangen de Byën
van de wederzydfche korven een tweegevecht
aan : men oordeele over de moord
en flachüng die zy onderling aanrechten.
De Vlinder waar van w y fpreken is eerv
Nachtvlinder, die zyne vleugelen nederleg»
gende en evenwydig met den gezichteinder
draagt;, hy heeft een donkere graauwe
kleur. Een ieder die vermaak fchept om
Byën aan te kweken, heeft niet dan te
veel gelegentheit om hem te leeren kennen,
wanneer hy de wafch uit eenige van.
zyne korven, koomt roven,