256 M O U F L O N , M O U F L O N .
fterker en veel vlugger als een hunner: des-
zelfs kop , voorhoofd, oogen en geheel aangezicht
, komen met die van den Ram overeen
: het gelykt mede na hem door den vorm
der horens,-en door de geheele geftalte van
het lichaam, eindelyk het teelt met de tamme
fchapen voort; dit alleen is genoeg om
te betogen, dat het van het zelfde foort,
en ’er de oorfpronkelyke ftam van is. Het
eenigfte onderfcheid ’t geen men tuflchen
de Mouflon en onze Schapen opmerkt, is
dat dit Dier met hair, en geenzins met wol
bedekt is ; maar de waarnemingen leereu,
dat men de wol der tamme Schapen, geenzins
als een wezentlyk kenmerk befchouwen
moet, De wol is alleen een voortbrengzèl
’ t geen door een gematigde luchtftreek veroorzaakt
word ; want deze Schapen in een
heet geweft overgebracht zynde, verliezen
’er hunne w o l, en worden met hair bedekt,
en wanneer men hen naar een zeer koud
geweit v o e r t, zoo word hunne wol zoo
wreed en grof als hairen; het is alsdan niet
vreemd , dat het oorfpronkelyke Schaap,
het eerfte en wilde Schaap, ’ t geen hitte
en koude te verduren had, en zonder eeni-
ge befchutting in de boflchen leven, en vermenigvuldigen
moeit, met geen wol bedekt
i s , die het wel ras in de «ruiken zou verloren
hebben, een wol die de blootitelling
voor de lucht en onmatigheit der jaargety-
den in weinig tyd zou verdorven , en van
aart verandert hebben ; behalven d it, vervolgt
de Heer de Buffon, wanneer men een
Bok met een Schaap doet paren, zoo is het
voortbrengzel een foort van Mouflon-, want
het is een Lam, ’t geen met hairen bedekt
is: het.is geen onvruchtbaar Muildier, het
is een Mefties die tot het oorfpronkelyk
foort opklimt, en het fehynt aan te duiden,
dat onze tamme Geiten en Schapen iets gemeen
in hunnen oorfprong hebben; en vermits
w y gezien hebben, dat de Bok gemak-
kelyk met het Schaap voortbrengt, maar dat
de Ram en Geit geen jongen teelen., zoo
is het. niet twyfelachtig dat in deze Dieren,
altoos in hunnen ftaat van ontaarding en
tamheit befchouvft zynde , de Geit altoos
het heerfchende, en het Schaap het onder-
gefchikte foort i s , vermits de Bok metkracht
op het Schaap w e rk t, en dat de Ram onmachtig
i s , om met de Geit iets voort te
brengen : dus is ons tam Schaap een veel
ontaarder fo o r t , als dat van de G e i t , én
men heeft alle redenen'om te geloven, dat
wanneer men de Geit aan de Mouflon in
plaats van aan den tammen Ram overgaf,
z y jongen zou voortbrengen , die tot het
foort van de Geit zouden opklimmen , gelyk
de Lammeren die door den Bok en het
Schaap voortgebracht worden, tot het foort
van den Ram opklimmen.
- Men ziet deze Mouflom o f Wilde Schapen,
in de bergen van het zuidelyke gedeel-
te van Siberiën; men geeft hen in dat Land
de naam van Argali: de grootfte hebben de
geftalte van een Damhart, hunne hoornen
komen even boven de oogen uit den kop
voort, en zyn recht voor de ooren geplaatft;
zy krommen zich eerft achterwaarts, en vervolgens
voorwaarts; en het uiteinde is een
weinig opwaarts en buitenwaarts gekeert;
van bun begin tot aan het midden , zyn zy
met rimpelingen bezet. Het is in deze hoornen
dat alle de kracht van dit Dier geplaatft
is, De Bewoonders der bergen zeggen, dat
deze Dieren dikwyls elkanderen beftryden,
met door hunne hoornen elkanderen te flopten.
Men kan over de krachten van deze
Viervoetige Dieren oordeelen, en by gevolg
over de middelen om zich te verdedigen,
die hen de Natuur gegeven heeft, wanneer
men overweegt welk eene kracht deze Dieren
gebruiken moeten, vermits z y in het
vechten hunne hoornen verbreken : deze
hoornen hebben inderdaat, aan hunnen oorfprong,
de dikte van een vuift, en men wil
dat deze wapentuigen in'hunne geheele uit-
geftrektheid gemeten zyn d e , meer als een
elle in lengte beflaan. Meri kan gemakke-
lyk uit deze vergelyking oordeelen, tothoe
■ groot een trap het foort der tamme Dieren,
met door de handen der menfchen te gaan,
en met van luchtftreek te veranderen, ge-
wy zigt, verdorve en verandert is.
Alles loopt te zamen om klaarblykelyk,
de wyziging te bewyzen , die door lucht-
ftreken veroorzaakt word, en hoe veel het
zelfde Dier van die gene fehynt te verfchil-
len , die ’ er de eerfte ftam van zyn. Men
vind in Ysland een ras van Schapen , dat
verfcheide hoornen , een korte ftaart , en
een wreede en dikke wol heeft, onder welke
men, gelyk byna in alle Noordfche Landen
, een tweede vacht vind , die uit een
fynder zachter en veel dichter ftaande wol
te zamengeftelt is. In de heete Landen,
in tegendeel, ziet men gewonelyk alleen
Schapen die een lange ftaart en korte hoornen
hebben, waar van eenige met w o l, ande
M U I L . M U I L - E Z E L . M U I S .
dere met hairen , en weder andere met hairen
bedekt z y n , waar onder wol gemengt
is. Het eerfte van deze Schapen der warme
Geweften, is dat gene dat men gewonelyk
Barharyflch Schaap en Arabiefch Schaap
noemt, en ’ t geen geheel naar ons tam Schaap
gelykt, uitgezonden de ftaart, die zoo onmatig
met vet bedekt i s , dat hy zomtyds
de breedte van een voet heeft, en meer als
twintig ponden weegt. Onder dit ras van
Schapen met een dikke ftaart, vind men
’er eenige wier ftaart zoo lang en zwaar is,
dat men hem op een kléin fleedje plaatft,
’t geen men aan het Schaap vafthecht, om
het in ’ t voortgaan te verligten. Dit zelfde
foort van Schapen i s , in de Levant,
met een zeer fchoone wol bedekt, en op
Madagaskar en in Indiën heeft het hairen.
In deze Barbaryfche Schapen daalt al het
v e t, ’t geen gerwonelyk in de Schapen naar
de nieren gevpert w o rd , in den' ftaart neder;
het is aan de luchtftreek, aan het voed-
zel en aan de voorzorg der menfchen, dat
men deze verfcheidenheit toefchryven moet;
want deze Schapen zyn tam, gelyk de onze
, en vorderen zelfs veel meer voorzorg
en oplettenheit.
De Mouflon o f het Wilde Schaap, ’ t geen
men in groot aantal in het Zuidelyk gedeelte
van Siberiën heeft, fehynt veel fter-
ker en veel krachtiger, als de andere die
men mede in Griekenland, op de Eilanden
Cyprus , Sardiniën en Korfika vind. Dit
Dier heeft dus., zecht de Heer de Buffon,
zoo wel het Noorden als het Zuiden kon-
nen bevolken; en deszelfs nakömelingfchap
tam geworden zynde , na langen tyd de
kwalen van dezen ftaat ondergaan te hebben,
is ontaart, en heeft, volgens de ver-
fchillende behandelingen en verfchillende
luchtftreken, nieuwe lichamelyke hoedanigheden
aangenomen , die zich in ’t vervolg
door de geflachien vereeuwigt hebben ,
en heeft onze tamme Schapen, en alle andere
raflen van Schapen, die men op het
vafte Land ziet, voortgebracht: zie de artikelen
R am en L am .
M U I L . Dit is de opening die men
aan den kop. van de Viervoetige verfcheu-
rende Dieren opmerkt, en in welke hunne
tanden en tong geplaatft zyn , en in welke
zy hun voedzel kauwen : zie het artikel
M ond.
MUIZEN-O OR. M U N G O . MUS IC: 457
M U I L - E Z E L . CByvoegz.") Bladz.
120. ifte kol. reg. 8. van onder. In ’ t algemeen
hebben de vorm, gang, geneigthe-
den en andere hoedanigheden van een Muildier
meer overeenkomft met die van den
Vader, als met die van de Moeder.
Idem, 2de kol. reg. 2. Ariffoteles zecht:
CII’ft- duim. Lih. c. 2 3 .) dat men in zy-
neu tyd in Syriën Muü-Ezels had, die door
Hengften en Ezelinnen voortgebracht wier-
den , die alle hunnes gelyken voortbrachten
, en dus bygevolg een onderfcheiden
foort vormden, volgens de aangenome denkbeelden.
Een zoo bepaalde zaak , en die
door een zeer geloofwaardig F ilo fo of ge-
zecht word, bewyft dat het foort der Muil-
Ezels waar van wy fpreken, Dieren zyn ,
die in hun byzonder wezen , en in hunne
nakömelingfchap vruchtbaar zyn.
M U I S . ( Byvoegz.~) Onder alle de geneeskrachtige
deelen die de Muizen voor-
maals verfchaften, maken de Geneeskundigen
thans alleen van derzelver drek ( Mu-
flurda') gewach. Hy werd onder de purgeer-
en braakmiddelen geplaatft : eenige lieden
bedienen ’er zich van tegens d.e moeijelyk-
heid in het waterloozen.
M U I Z E N -O O R . (^Byvoegz.) Men
heefteen foort van Muizen-Oor, dat witte
bloemen en bladeren heeft, van welk
men in de tuinen zyachtige, en zilverachtige
vakken vormen kan , die de grootfte
fchoonheit hebben.
M U N G O . (jByvoegz. en Verbet. ) Dit
is een Plant van het geflacht der Jasmy-
ncn: zy is gemeen in Guzaratte en Decan.
Men wil dat hare wortel de eigenfehap bez
it , om kwade gevolgen van de vergiftige
beten der Slangen , Schorpioenen en dolle
honden voor te komen. Haar zaad heeft
de groote van een peperkorl, en is zwartachtig.
M U S I C A A T N O O X. ( Byvoegz. )
De Muskaatnoten-Boomen groeiien op verfcheide
Eilanden van den Indifchen Oceaan.
Bladz. 133. ifte kol. reg. 8. De Hollanders
hebben de Inwoonders van de Moluk-
K k fche