B L I N D E K L I P P E N . Men noemt
ous de rotzen die onder het water verbor-
_gen zyn-, op een geringe sfltand van de
. Kuiten, en dikwyls op de verheven zandgronden.
Wanneer men Blinde Klippen in
de Havens en op de Reën heeft, zoo moe-
■ ten de Schepen voorzorgen gebruiken, om
te vermyden dat z y niec befchadigt worden,
B L I X E M . Dit is de brandende itoffe
die^ met geraas en geweld uit een wolk uit-
ichiet. De Blixemftoife ichynt dezelve als
die der Eleétrïfiteic te zyn , en vooral mee
die van den Donder overeen te komen; deze
laatfte verfchilt ’er alleen van , om dar
dezelve ontbrande itoite met geraas in de
wolken voortrolt, Hoe meer een Land zwavelachtige
;j dampen opgeeft, hoe meer het
aan Weerlicht, Donder, Aardbevingen, en
Blixem onderworpen is. Italië ’ t geen met
zwavel vervult is , levert hier een voorbeelt
van o p : het is mede om deze reden , dat
men het geheele jaar door op Jamaïka Donder
heeft. Zie D o n d e r , A a r d b e v i n g ,
B r a n d e n d s . B e r g e n en B i t u m e n .
D e wonderbare uitwerkzelen die den Blixem
voortbrengt, hebben in alle tyden wydlopi-
ge ftpffe tot befpiegelingen aan de Natuurkundigen
, en tot bygelooyigheit aan het ge-
meene volk gegeven. Men weet dat de Romeinen
deze dwaasheit tot den hoogden trap
brachten: wanneer den Donder aan de rechter
zyde loeide, zoo was dit een goed voor-
feeken; maar wanneer men hem in tegendeel
aan dé linker zyde hoorde , zoo beduide
dit eenig noodlottig toeval. Cicero verhaalt
dat het niet geoorlooft was , om al-
gemeene vergaderingen te houden wanneer
het Donderde : Jove tonante , fulgurante ,
comitia poputi babere ttefas.
B L I X E M S T E E N . Hetgemeenevolk
gelooft dat de nederfchieting van den Donder,
en zelfs zyne vorming altoos van dezen
Reen vergezelt is. Zyn beitaan is zeer
twyfelachtig. Het gene men voor een
Blixem o f Donderfteen aangezien heeft, is
een minerale itoffe , die door dé werking
van het vuur des Hemels gefmolten is , o f
mogelyk zelfs de een o f andere zelfftandig-
heit, zoo als ’ er de aarde menigvuldig bev
a t, op de pla'atzen op welke z y door de
uitgeblufchte brandende bergen omgedolven
is. Wanneer de Donder op deze plaaczen
nedervalt, en het volk hier in ’t vervolg
deze zelfftandigheden vindende , die uitwendig
zekere bewyzen van de werking van het
vuur vertoonen , zoo hebben zy hen Voor
dat gene aangezien , dat z y de naam van
BUxemfieenen gegeven hebben.
B L O E D , Sanguis. Deze naam geeft
men aan een vloeibare zelfïtandigheit, die
zwaar en rood. is , en uit bolletjes van ver-
fchillènde gedaante beftaat, uit een zamen-
ftremming, coaguium, die in een waterachtig
vocht ontbonden is , ’t geen een weinig
zout bevat. ,
Het bloed is in de flagaderen bevat welke
flaan, en in de aderen die met deze flagaderen
gëmeënfchap hebben: dit yocht is niet
onderhevig om tot een trillende en,verwarde
klomp zamen té ftremmën, dan doof koud
té worden o f door de vermenging' met zure
vochten: het Bloed is niet brandbaar dan
wanneer het waterachtige o f weiachtige vocht
’er van uitgedampt is: men trekt ’ er.een zeer
goed vuurvattent poeder uit. Men denkt dat
het flagaderlyk-bloed véél rooder, veel warmer
en veel geeftiger als het bloed der aderen
is.
Men weet dat den overvloed der roode
bolletjes van het bloed het bloedryke geitel
vormt: die van de waterachtige deelen veroorzaakt
in tegendeel een waterachtige, ge-
ileltheit. Men geeft de naam van Bloedvaten,
aan de aderen en flagaderen , en die van
Bloedwording aan de verandering van de chyl
in bioed. Zie de omfthryvingen over dit
onderwerp' op het artikel D i e j l t e e
H ui shouding, ’t geen achter het woord
M ensch bygevoegt is: men v in d ’er mede
eenigë aanmerkingen over de maandely-
ken v lo ed , die verzameling van bloed die
de vrouwen regelmatig alle, maanden ondergaan,
en door de tecidcelen lozen , wanneer
z y gezond, in een bekwame ouderdom,
en niet zwanger zyn o f zoogen: deze uit-
lozing geeft men de naam van ftonden o f
maandftonden: dit bloed dient voornament-
iyk tot voedzel aan de V rucht. Zie dit
woord.
B L O E M , Ftos. ( Byvoegz. en verbet. )
Bladz. 126. ïfle kol. reg. 29. Het denkbeeld
dat Cefalpinus over dén aart der bloemen
bad, is zoo zonderling, da't het waardig is
dat w y ’er hier melding van maken. Deze
Kruidkundige befchouwde de kelk der volmaakte
maakte planten, als een uitfpanning Van de
uitwendige en grove fchors der takken; de
kroon , ais een uitfpanning van de inwendige
fchors; de helmftyltjès, als een verlenging
van de vezelen van het hout; de ftam-
per, als een uitfpanning’ van het merg .der
Plant: maar wanneer men alleen dat gene
raadpleegt T* geen w y in het vervolg van
het werktuigelyk geitel van deze deelen zeggen
zullen, zoo zal men zien dat dit denkbeeld
niet naauwkeurig is. ;
Biadz. 126. ide kol. reg. 16. De Kruidkundigen
onderfcheiden de bloemen noch
in eenzame o f atteenftaande, in zotwèfcberms-
ivyze bloemen , in boofdswyze bloemen, in
knops-wyze bioerhen, in wervelswyze bloemen,
in airswyze bloemen, o f in froswyze bloemen,
Of in fobubacbtige bloemen, enz.
■ 'Men heeft in de geileltheit der bloemen
eenige zwarigheden die niet wel opgebel-
dert z y n , vooral ten opzichten van de ai-
ren, lojffe airen , trojjen , zonnefebermen en
knoppen, ( zie deze woorden in het Alpha-
betiefch tafreel van het artikel P l a n t .;)
Wat de plaatzing van de bloemen betreft,
eenige zyn zonder order over de Plant ver-
fpreld, langs de takken en den itam, gelyk
in verfeheide foorten van Varen; de andere
zyn in den fchoot der bladeren o f der
takken geplaatit, o f Haan tegens de bladeren
over; andere vormen het uiteinde van
de fteelen o f takken.
De Heer Adanfon merkt zeer wel aan dat
men de Studenten in de Kruidkunde dikwyls
doet dolen, wanneer men tegens hen
zecht, dat een groot getal Planten , gelyk
de Vygenboooi van Indiën , het grootfte gerat
foorten van het geflacht der Jujuben-
boomen enz. mannelyke bloemen hebben,
die met de vrouwelyke vermengt zyn. A lle
hare bloemen zyn hermapbrodities; maar
een gcdéeltè ’er van koomt niet tot volkd-
menheit, door de andere verdelgt wordende,
die ’er de fappen van inzuigen; en deze
Planten hebben geen meer mannelyke bloemen
als de Abrikdosboomen , Perzikboo-
men, en een groote menigte andere boomen
welke die gene afvverpen die zy niet voeden
konnen. Men moet die gene als mannelyke
bloemen befchouwen, die eenige deelen
van het mfmnelyk geflacht, gelyk de
fty-ltjes o f vezeldraadjesder helmftyltjes hebben;
als vroinoelyke , die gene die cenige
gedeeltens van het vrouwelyke geflacht hebb
e n , gelyk het eyerhuis , bet fty ltje ; als
iertnapbroditifebe, diegene die eenige deelen
van de béide Sexe hebben ; ’ als geen-
flaebtige, die gene die volitrekt anders niet
dan de bloemkroon o f kelk hebben , zonder
eenigen fchyn van werktuigen die het
kenmerk der Sexén uitmaken, gelyk.eetiige
foorten van 1-iffus en Paddcftoeién.-
De hermaphrbditifche bloemen konnen ,
gelyk de mahnelyke en vrouwelyke, onvruchtbaar
z yn ; en men moét de onvruchtbare
bloemen met de geenflachtige niet verwarren.
Een onvruchtbare bloem, vervolge
de J-Ieer Adanfon , moet ten miniten een
der twee deelen bevatten, die de Sexe uitmaken,
en kan hen beide te gelyk bezitten;
in plaats dat een géeriflachtige bloem ’er
geen kan noch moet hebben ; dus kan een
hermaphrpditifche bloem vruchtbaar z y n ;
en zoo zy niet tot volkomenheit kodmt,
zoo word zy onvruchtbaar: zie het artikel
S e x e , in het alphabetiefch Tafreel op her
woord Pl a n t : zie mede het artikel H e r -
m a p h r o d i e t van dit Woordenboek, en
de Redenvoering over de Liefdensbedryven
der Planten, door de'Heer Pinard, Hoog-
leeraar in Kruidkunde, .en Medelid van de
Akademie van Rouaan. \ ,
Uit deze onderfcheiding vloeit voort darmen
onder de bloemen , eenige vind die r
geen vruchtbare Hermaphroditen zynde-, dat
is te zeggen, dat zy in. het zelfde omkleed-
zel de beide Sexen niet bevatten om - el-
kanderen wedërzydfch' te bevruchten, geen
vruchten konnen voortbrengen. Zomtyds
zyn alle de bloemen van een geheele Plant,
ó f van een boom, van eene Sexe, dat is te
zeggen o f geheel mannelyk o f geheel vrou-
welyk: deze konnen niet bevrucht worden,
dat is te zeggen vruchten o f zaden vóórtbrengen
, dan alvorens in hune mondjes het
bëvruchtens ito f te ontvangen, ’t geen zich
op dé helmitykjes van de mannelyke bloemen
bevind. Deze mannelyke bloemen brengen
geen vruchten voort na dan zy afgevallen
zyn: zy zyn in dit opzichte het zelfde
’ t geen de mannetjes der Dieren ten opzichten
van de wyfjes zyn: deze brengen geen
jongen voort, dan na dat zy door de mannetjes
bevrucht zyn. W y hebben te veel
voorbeelden onder het oog van deze wonderen
in de Planten, om hier langer op (til
te ft-ian; het is genoeg dat men de artikelen
Vygebóom, Dadelboom, Hennip, Piftaflen-
böom, Kaftanj'eboorti, Hop, Hafelaar', enz.
le e ft , om te zien waar door eenige Plan-
H ten