37° T A R W . T A R W .
niet meer; want volgens het bericht van den
Heer Thomas Shaw, brengt ’er tegenswoor-
dig een fchepel T a rw , niet meer dan twaalf
fchepels voort , o f ten hoogften achttien ,
en dit noch in het befte foort Van grond; in
plaats dat ’er voormaals vyftig fchepels van
voortkwamen; en ten opzichten der vrucht-
baarheit, brengt een graankorl niet meer alsr
twaalf, vyftien o f twintig fteelen v o o r t ,
en zomtyds vyftig , maar dit is zeer zeldzaam.
In Vrankryk heeft men geen bepaalde aanmerkingen
in dit opzicht konnen maken ;
echter kan men in het algemeen zeggen ; dat
in middelmatige gronden , een fchepel gezuiverde
Tarw , twee o f drie fchepels voort-,
brengt, in de goede gronden, negen o f tien,:
en in de befte tw aa lf, o f in een buitefige-
meen geval , vyftien ; maar dit alles is aan'
oneindige verfcheidenheden onderhevig,
Bladz. 631. ifle kolom, rog. 24.. D e •gevoelens
zyn zeer verfc-hillende omtrent de
ziekte die men honingdaauw n o emt, en die.
dezelve fchynt te z y n , als het gene mende
naam van Kanker geeft. Zie de Memori'èn•
-van de Akademie der Wetenfchappen van Pa-,
rys , voor het y.aar 1760., Echter verzekeren
de proefnemingen van den Heer Tillet
ons , dat de befchrmmeling zich geenzins
uitbreid , zelfs n ie t , al beftrooit men het
graan met dit zwarte poeder; en dat zy van
een inwendig gebrek afhangt , ft geen de
witheit van den kelk o f van het uitwendig
omkleedzel van de bloem ons aanduid, voor
hare ontluiking, reeds te beftaan. Men
heeft in het Turkfch-koorn-, enz.., opgemerkt
, dat deze kwaal aan de ftofknopjes
begint, en dus wel een verfchillende ziekte
zyn kan ; want in de andere Elanten.begint
z y in de bodem van de bloem , onder de gedaante
van kleine zwarte flippen, die zich
langzamerhand over alle de deelen' van de
bloem uitbreiden ,. als de kroon en de helm-
ftyltjes , zonder anderszins den ftamper aan
®e taften , die echter doorgaans in een misdracht
verandert.
Bladz. 631. 2de kolom , rep. n . De Heer
Aymen verzekert, dat hy den Tarw de ziekte
heeft doen krygen die men de Vermolming,
Wfti.-lagp noemt, door middel- van het fto f
der Wolfsveeften, Nieuwe, waarnemingen,
in dit opzicht, zouden aanleiding tot -een-
gewichtige, ontdekking geeven. konnen ;, en
des te meer , om dat deze kwaal zich op.'de-
Granen der andere Planten, overplant, gelyk
op de Dolik ; en van deze , weder op den.
Tarw. Men kan deze ziekte voorkomen
met het graan te loogen , voor dat men het
zaait; dat. is te zeggen, met het in een fter-
ke .loog van aftche te-waflchen , waar onder
een weinig kalk gemengt is.
Bladz. 032. i/7e kol. reg. 20. van onder.
Een der zekerfte handelwyzeh om.het góede
Graan te onderftheiden , en waar van dé
Bakkers zich bedienen ,. is , dat men deszelfs
betrekkelyke zwaarte.in overweeging neemt.
Het Graan, ’t geen het zwaarfte in een gely-
ke grootte is , is-altoos het .befte.; want het
is nuttig dat men .weete , dat het-natgemaakte.
graan , volftrekt ligter is als het drooge.
D it verichjl is zelfs zoo aanmerkelyk, ,dat
een Paryflehe- mud.de ,, goede .en nnauwkeurig
drooge T a rw , byna, twee hondebnen,tachtig
ponden weegt ; in. plaats dat een randde
vochtige T a rw , niet meer als' twee Konden
en veertig ponden ophalen kan..
. Bladz. 633. ijle. kolom. reg. 6. In .eenige
Landfchappen van Vrankryk mengt men de
Gierft onder den Tarw , om.darémen opgemerkt
heeft dat de Kalanders gretiger naar
het eerfte Graan zyn. Men maakt vervolgens
van een zeef gebruik , 'die hiér toe uitgedacht
is , in welke de Tarw b ly ft, en
waar door de Gierft met het ftof,. doovalc.
Bladz. 634. ijle kolom, reg. 9. van onder.
Doorgehesel Afrika bewaart men hét Graan
in diepe putten die in de Rotzen uitgehouwen
,. en altoos, zeer droog zyn : -de Arabieren
geeven hen den- naam van Matamores.
De ingang van deze, putten is zeer natjuw, en
zy worden verder en verder w.yder; men bedekt
den grond met naauwkeurig gedroogt
ftroo, voor dat men ftrhei graan inftort; wanneer
zy vol zyn,.zoo fluit men de opening op
een zeer eenvoudige w y z e , door middel van
naauwkeurig doorelkanderen gevlogten houten,
waar op men zand werpt, en op dit, vier
voeten goede aarde in een hellende vlakte,
om dat ’ er het water niet op.zoukonnen bly-
v.en ftaan. De granen konnen een aanmerke-
lyke uitgeftrektheit van tyd in deze onder-
aardfche holen bewaart worden , zonder dat
z y verderven. Het gebeurt zelfs dikwyls dat
de eigenaars , die alles onder een willekeurige
Heerfchappy te duchten hebben , ’er
geen gebruik, van durven, maken, en datmen
" hen r
T A T A Ü B A . T A T O U .
hen, niet dan verfcheide jaaren na hunnen
dood, ontdekt.
In de Ukraine , en in het Groot Hertogdom
Lithauwen , bewaren de Inwoonders
hunne granen, alleen' in diergelyke putten:
Maar z y gebruiken de voorzorg om ben niet
plotsliag te openen, en henby trappen lucht
te geven; zonder dit zou ’e r , zoo men zegt,
een zoo dodelyke damp uit voortkomen, nat
hy alle diegene verflikken zou, die zich
door onvoorztchtigheit o f onkuödigheit, by
een diërgelyke opening bevonden : dit bericht
ons de Fleer Deslands ,. in zyne Verhandeling
over de wyze , om de Granen te
bewaren.
T A T A Ü B A ö-f T A T A J I B h , A r -
hór hacc'ifera Braftlienfis , fruStu tub'ercnUs,
ineequali , mort esmulm ( Verbeur. } Deze
Boom , groeit alsmme in de b'ofichen , door
geheel Brazil, vooral op de aan Zee- gedegen
plaatzen.: zyne fcliörs i-S graauwachtig , en
zyn hout faffraanverwig o f -roodachtig; zyne
bladeren zyn fpits cw getant; zyne vruchten
\ welke naar dï>e van den Moerbeziënboom
gelyken, zyn bleek , vleesachtig , e-n
met een oneindig getal kleine witte zaadjes
vervul:: uil hare knobbels komen verfcheide
zwanachtige vezelen v o o r t, die' weinig
lengte hebben ; ra én-eet deze vruchten, o f
alleen-, of'met wyn , o f met fuikeï : hare
fmaak is uitmuntende. H-et hout Van den
Tatauba is zeer hard: het vertieft zyne groen*
heit nooit; en duurt langen tyd-in het water
en in dé aarde: het verfdVaft, wanneer het
oud is , een zeer fchoone g'eele verf.
T A T O U of S C H I L D V A R K E N »
( Verbet. ) Dit is. een der yreemdfte gevingerde'
Viervoetige Dieren : zyn lichaam- is
gebarnaft èn met een beenachcig fehild bedekt,
ft geen in verfcheide beweegbare banden
verdeelt is. Dit is eert van die Dieren,-
waar in bet de Natuur behaagt ortrotls' te doen'
zien , dat zy met onmerkbare fchakeeringen'
voortgaat, waar van-zy zich bedient öm dé
wyzen van beftaan , aan elkanderen te verbinden
, welke ons het verfte van1 elkanderen
verwyderrfchyrien. Dit ViervOerig D ie f
is meteen becnaehtige korft , in plaats van
lüëthairén', bekleed; hiertegen is ■ het Stekelvarken
met ftekende pënriéh’ bedekt , die’
géén baarden hébben . masfr waar van de
fclïacht naar die dér Vogelen gëlykc, enz.
T A X I SB O o m : 371
Zie de Hiftorie der Tatous, op het woord
SCHILIïVAttKEI«.
T A X I S B O O 'M , J e b e n b o o m ', J e-
v ï n b o o m , Taxus. D it is een zeer bekende
Boom , die naar den Pynboom en
Ma-ftboom gelykt, en die op bergachtige,
fteenachtige en fteilë plaatzen der warme
Landert’ groeit’ , gelyk Languedoc , Proven-
ce en Italiën : men vind hem mede in Zwit-
zerland, Engeland, en andere Landen , op
de Bergen en in de fchaduuwryke Boflchen.
Zyne vvortel is dik, hard, en diep in de aarde
ingeplant: hy fchieteen verheven ftam
u i t , die een altoos groene bóo-m vormt.
Deze lloofdftam Ve'rkrygt zomtyds een zeer
aanmerkelyke dikte : Ray haalt twee zeer
oudé Taxisboomen aan , waar van de eene
meer als dertig , en de andere negen en vyf-
t-ïg voeten omtrek had-, dat is re zeggen twintig
voeten middelyn. Het hout van den
Taxisboom is zeef hard , roodachtig gé-
adert en onverderflyk , bekwaam tot rottingen,
tafels , en andere huisfleraden. Zyne
bladeren gelyken naar die van den Dënne-
boom, maar zyn veel zwakker, fpitzer, en
even als de tanden van een kam gelch'ikt,
zy zyn blinkende aan de boven zyde, zwartachtig
groen, en hebben een eenigzins bittere
fmaak. Zyne bloemen , die in de Lente
voortkomen,- zyn katjes va-n- een bleèke
groene kleur , die uit eenige ftofknopjes te
Zamengeftelt zyn ,- welke- een zeer fyn poeder
bevatten, zy zyn by wyze van een Pad»
deftoel gevormt, en in vier o f v y f getande
deelen ingefneden, deze katjes latent geen'
zaden na-. Dé vruchten koom’en op denzel-
Ven ftam , maar op afgezonderde plaatzen1
voort; deze vruchten, die in den Herfftryp
worden, zynza gte , roodachtige , en fappi-
ge Beziën1; zy zyn aan de voorzyde fdhels»
wys uitgeholt-, hare kleur is een fchoone
fcharlake verw , zy bevatten eert eertig' eirond
zaad, hare fchel is hard, b'fül-nachtig,;
en- bevat een merg, ft geen- eenen v'ry aange-
naamen, maar flaaüwen en Op het bittere
trekkende, fmaak heeft.
Men kent maar een' foort van Taxisboom,-
maar dié een verfeheidenheit met gefchakeer-
de bladeren, voortbrengt. De Taxisboom;
koomt van afzetzels , ó f noch beter van za»-
den'voort, maar zy b-lyvén meer dan ee'ö jaar'
in de aarde , voor dat zy. uitfchieten. Gesnor
zócht, dat hy gemak-lyk weder vat, wan-
A a a 2 ne«