nigvuldigen, zonder ontruft te worden , en
om hunne krachten te herftellen. De Natuur
heeft het zelfde natuurlyk begrip aan
de Zee-Uceren gegeeven ; zy zoeken de
Zuidelyke-Zeen , en de onbewoonde E ilanden
, die menigvuldig tuflehen Amerika
en A z ia zyn , van den vyftigften tot den
zes en vyftigften graad , Neorder breedte;
z y onthouden zich op die gedeeltens van het
vafte Land , welke hun het vreedzaamfte
fchynen ; de wy fjes werpen hier, voeden
’ er hunne jongen op en keeren met hen'
ten einde van drie maanden naar hunne eerste
woonplaatzen weder. Vermits men deze
Dieren in het Noorder-Halfrond vind, zoo
is het te vermoeden, dat men hen mede in het
Zuider-Halfrond, op den zelfden graad van
breedte , heeft. De wyfjes brengen hunne
jongen leevendig ter wereld ; zy zyn by de
geboorte glansryk zw a r t; maar ten einde'
van vier o f v y f dagen y beginnen dé. hai-
ren van de voorite pooten een weinig van
kleur te veranderen ; de buik die in -.-e gedaante
van een kegel eindigt, en de zyden,
.worden gefchakeert.
De mannetjes zyn , van de gëbobrté a f,
reeds fterker en grooter als de wy fjes,. hunne
huit word van dag tot dag zwarter; in
plaats dat die der wyfjes volftandig afch-
verwig is , met eenige rofle vlakken onder
de pooten. Wanneer de wyfjes geworpen
hebben , zoo byten z y met hunne tanden
den navelftreng a f ; en door menigvuldig
likken, doen zy het bloéden, ophouden, en
verdroogen den navelftreng. De jongen komen
met de oogen ge-opent ter wéreld , zy
hebben hen zéér groot en uitpuilende , én
den mond met twee en dertig tanden gewa-
pent; maar de hondstanden welke de groot-
fte en de. fterkfte zyn , en waar Van zy het
meefte in hunne gevechten gebruik maken ,
vertoonen zich niet voor den .vierden dag:
deze zyn naar de keel gékeert.
De wyfjes bezitten een. uitnemende tee-
derheit voor hunne jongen; zy verlaten hen
n o oit, en vergezellen hen- altoos op den
oever der Ze e , alwaar 'zy een, gedeelte van
den tyd met flapen doorbrengen.. De jongen
fpeelen met elkanderen,, even als jonge
honden , boorzen hunne oudfen na!, en b e ffen
en zich reeds in. fier vechten. Zoo een
hunner .een andere ter aarde werpt,, zoo
koomt de vadér al grommende toefchieten ,
fcheid hen , ftreelc den overwinnaar , en
likt hem zachtjes , en op een. teedcie wyze
; want zyne tong is zeer ruuw ; hy noodzaakt
hem zomtyds om op de aarde te gaan
leggen ; en zoo hy wederftand bied , zoo
fchynt hy hem hier om noch meer te beminnen:
de vader fchynt zich te verblyden en
zich .zelven toe te juichen , dat hy een opvolger
hééft die zyner waardig is ; maar hy
bétoont minder geneigtheit voor de tragen:
deze volgen altoos de moeder , waar tegen
de dappere , dén vader overal vergezelt
len. ■ , .
Schoon de Zee-Beeren zomtyds met dut,
zenden by elkanderen verzamelt zyn , zoo
zyn zy echter altoos in huisgezinnen verdeelt
: een huisgezin is dikwyls uit hondert
en twintig van deze Dieren te zam en geilek ;
iéder mannetje heeftverfcheide wyfjes, acht,
vyftieu , en zelfs vyftig , die het met veel
zorgVuldigheit en.oplettenheit bewaart: zoo
een ander mannetje hen nadert, zoo word
hy'verwoed,.en het bloedigfte gevecht ont-
ftaat' onder hen. De wyfjes dié -alsdan
aanfchouwfterS' zyn , volgen 'den overwinnaar
, likken hem , op een verliefde wys,.
en maken onderling, een gejuich van zegen-
praal. .
■ Deze Dieren bezitten, een verwonderenswaardige
ftoutmoedigheit: wanneer zy eenmaal
poft gevat hebben , zoo is niets als de
dood in Haat om hen dezelve te doen verlaten;
zy dulden niet dat anderen te naby hen
zich nederflatm. Wanneer ’er gevechten
onder hen ontftaan, zoo ziét men hen zomtyds
een geheel uur zonder tuffehenpozing
ftryden ,! elkanderen. ftrikken fpannen , zich
van vermoeidheid nederleggeu, naar hunnen
adem heigen, .en zonder krachten o f bewee-
ging blyven leggen ; hier na ftaan zy eensklaps
pp , en fpannen alle hunne krachten in
om. een nieuw gevecht te beginnen. B y den
aanvang van het gevecht , n'eemen z y iéder
een plaats in, welke zy niet weder verlaten:
zy keeren den kop zywaarts, en ftaari ’ér el-
k'anderen van onder naar boven mede-, ieder
tracht van zyne zyd'e , de (lagen van zy’nen
tegenftanderre vermyden. /.oo lang zy ge-
1'yke krachten bezitten, zoo kunnen.zy el-
kandêrtti' alleen met de pooten ftaan'; maar
wel ras grypt de fterkfte', zyn weder party
mét de tanden,en werpt hetn’rer aarde; alsdan
koqmen dé andere Beeren , die aahfchou-
wers van het gevecht z yn , ter hulpe van den-
zwakften toefchieten, en beüechten het ge-
fchil. .
Men ziet hun altoos , zecht de Heer Stel-
1 ■
Z E E - B E ER.
Ier, ' gereed om den zwakften en -verdrukten
-byftand te bieden, Wanneer twee Beeren,
ceireenige aantallen, zoo ko.omen de ande-
,re, even als o f zy met verontwoordiging
•over de ongelykheit van. de party angedaan
waren , ter zyner hulpe toefchieten : die gene
welke zich noch in Zee bevinden, heffen
den kop uithet water om dit bloedig fchouw-
fpel aan te zien; vervolgens wekken zy zich
tot 'den ftryd op, komen uit het water, werpen
zich geheel verwoed Onder den hoop ,
en vermeerderen de flachting.
De Zee-Beeren', g&yk wy gezecht hebben;
.verlaten hunnen poft nooit. Zomtyds ver-
.wyderen de Reizigers , welke, genoodzaakt
zyn hunne reis te vervolgen ,dcze dieren door
hen met fteenen te. werpen op -welke zy
aanvallen, en met die woede aangrypen , die
men zomtyds in de Honden opmerkt; hunne
yenvoedheit verifieerden hier do.or , en zy
vervullen de lucht met een- verfchiikkelyk
gehuil. Wanneer men hen wil aahiaften,
zoo lecht men zich eerft hier op toe , om
hen, door het werpen met fteenen, de oogen
te kwetzen , en de tanden te verbréeken:
maar , fchpon zy blind geworden, en met
wónden overdekt zyn , zoo verlaten zy hunnen
poft niet, want zoo zy ’ er zich een voet-
ftap van verwyderde , zoo zoude de andere
op. hen aanvallen , en hen door geweldige
beeten noodzaken om hem weder te hernee-
men , o f hem zomtyds zelfs verfcheuren.
Wanneer eenige hunner, zich- naar hem toe
begeeven om het vluchten te beletten , zoo
verdenken hen de andere, dat zy zelfs vluchten
willen , en vallen deze aan; dit geeft
zomtyds geleegenheit tot verfchillende by-
zondere gevechten , en vormt een verfchrilc,
kelyk fchouwfpel.
Men. ziet deze Zee- Beeren een geheele
maand op cene plaats.blyven , zonder haar
een oogenblik te verlaten. Men heeft eenige
van deze Dieren in die.omfta-ndigheden
gedood ; men heeft hen- ge-opent, en men
heeft in hunne maag en ingewanden , niets
anders dan fchuim zonder eenige drek gevonden1..
Men heeft opgemerkt, dat het vet -
vlies van dach tot dach vermindert, zoo ook
mede de uitgebreidhe.it van hun lichaam, en.
dat hunne huit zoo ruim word , dat zy aam
alle zyden , even als een zak afhangt; dit
doet gelóven dat zy zich, gedurende dezen,
tyd van ruft en. werkloosheit,alleen methun-
Z E E - B E E R . *SS
vet 'voeden , ’ t geen de öpflorpende vaten,
weder inzuigen.
Wanneer deze Dieren paren , zoo gaat het
w y fje op den rug leggen , en het mannetje
piaatft zich op hetzelve; dit gefchie'd gewo-
nelyk omtrent het einde van den dach. Een
uur voor de paring , zwemt het mannetje en
wy fje vreedzamelyk naad elkanderen , en
koomen op het ftrand; alsdan geeft het mannetje
, op zyne voorfte pooten ruftende ,
zich driftig aan zyne verliefde geneigtheden
over ; zyne pooten zyn geheel in het zand
ingedrukt, in welk zyne zwaarte het geheele
lichaam van het wyfje doet inzinken, uitgezonden
de kop ; zy zyn zoo hevig door
hunne liefdensbedryven vervoert, dat men
hen zomtyds een geruimen ryd.befchouwen
k an , voor dat zy zulks gewaar worden.
Wanneer men onderftaat om hen te verónt-
ruften , zoo verlaat het mannetje zyn wy fje
, valt die gene aan die hem verftoort, en
zou hem verfcheuren, zoo hy zich door de
vlucht niet kan redden , o f het Dier doo-
den. . •
Wanneer de Zee-Beeren uit het water ko-
men , zoo febudden zy hun geheele lichaam,
wryven hunne borft,en fchikkem hunne harren
met de achterfté po.Otén in order, w elke
gepalmt zyn. Het mannetje drukt op eene
' zagte wyze zyne lippen, tegens die van het
w y f je , even als wil'de hy het kuflén : wanneer
zy achter een befchutzel in de zonne-
ftralen nederleggen , zoo fteeken zy de ach-
terfte pooten om hoog , en beweegen hen
onophoudelyk , even als de Honden hunnen
ftaan beweegen, zy leggen zich dan eensop
' den rug, en dan weder op den buik; en dan
weder met het lichaam.ia een kring gekromt.
Hoe diep hunnen flaap ook zyn mag, en
met welk eene voorzorg een menfeh hen ook
naderen mag , zoo worden zy dit echter gewaar,
en ontwaken. Gevoelen zy dit,, hoo-
ren zy dit ? Dit is iets het gene men noch:
niet ontdekt heeft.
Men 'zecht, dat deze Dieren met zoo veel
vlugbeit zwemmen , dat zy meer- als twee-
duitfche mylen in een uur afleggen konnen..
'Wanneer zy op den buik zwemmen, zoo-
ziet men-nooit hunne voorfte pooten, maar
de achterfte vertoonen zich dikwyls boven
water, waar in deze Dieren lang blyven konnen
,om dat de eironde openingvan het hart,,
by.hen, niet gefloten is.
’ De Kamtfchadalers, tallen de Zee-Beeren:
L i l S dik"