vazeiachtig, en doorgaans enkelvoudig. Het
grootft gedeelte heeft geen fteelen , het zyn
alleen de voetfteunen der bladeren, d ie, met
elkanderen te omvangen ,. . een rondachtige
bol vormen. Onder de Lelieswyze Planten
die een fteel hebben , merkt men op dat hy
niet takryk, bladryk o f van bladeren ont-^
bloot.is. Deze bladeren zyn iu eenige van
deze Planten., enkelvoudig, beurtelings geplaatft,
en geheel,; in andere ftaan z y tegens
elkanderen over , en zyn zelfs wervelswys,
gelyk in de Lelie, in de Kievitsbloem , eenige
foorten van AJpergiën, enz,' het grootfte
gedeelte vormt aan deszelfs invoeging een
fchede die meer o f min geheel is. De bloemen
zyn hermaphroditiefch in het grootfte
gedeelte : dan eens maken zy het einde van
den fteel u i t , en dan weder komen z y uit
den fcho.ot der bladeren alleen, o f in zonne-
fchermen voort; dan eens zyn z y airswys o f
vleeswys gefchikt. Eenige zyn naakt en
hebben geen fchubben ; andere , zyn van
ichnbben omringt, o f komen uit een gemeen
omkleedzel voort, ’ t geen men met de naam
van Bloemj'chcde^ Spatba-, noemt, om der-
zelver gelykvormigheid met die van de Palm-
boomen ; tot deze behooren de Ajuinen en
Narclflen. Men merkt eenige dubbele bloemen
in de L elieswyze planten op ; tot deze
behoören die van het Bo llifch, Narcis, T uberoos,
en Leliën van den Dalen. Haar be-
vruchtent fto f beftaat uit rondachtige bollet
je s , die geelachtig w i t , en even als door-
fchynendé z yn , hare vrucht is een zaadhuisje
'o f B ezie, welke drie afdeelingen, en drie
valdeurtjes h e e ft, die zich van boven naar
beneden openen. Hare zaden zyn plat o f
rond, en zyn horifontaal aan het midden van
de vrucht op een rei geplaatft. Men plaatft
onder de Lelieswyze planten , de Biezen,
het Bollifch , de Leliën, de Narcijfen , de
Ajuinen, de AJpergiën, enz. zie deze woorden.
L E N T E - S C H U IM . Deze zelfftan-
digheit , die vry veel overeenkom!! met het
fpeekzel h e e ft, merkt men in dè Lente aan-
de verdeeling der takken van verfcheide foor-
ten van Planten op. Dit fchuim is deszélfs
oorfprong aan een foórt van kleine Springhaan
verfchuldigt, dat onder de naam van
Springbaan-Floo bekent is : zie dit woord.
L E P E L A A R , (jByvoegz. j De groote
pennen van dezen Vogel zyn uitmuntentvoor
de Klavecimbels. Men wil dat de Lepelaars
zomtyds des. Winters op de Kuften yanLan-
guedoc en Provence komen. Men vind in
de Memorièn van de Akademie der Weten-
fcbappen van Parys, lild e Deel ,\%de Stuk,
een Ontleedkundige befchryving van denLe-
pelaar,
L E T T R E N H O U T , Lignum littera-
tum. D it is een Boom van het Landfchap
Guajana, waar van de bladeren naar die
van de Lauwrierboom gelyken.: zyn hout is
fchoon, blinkende, zeer hard', en heeft een
roode grond die met zwart gevlakt is. De
grond van eenige is geel. Beide foorten worden
tot huisfieraden gebruikt, vooral tot ftei-
len van ftoelen, om dat het hout zeer klein
is , en niet ineer dan drie o f vier duimen in
middelyn beilaat. Het geele dient de Negers
doorgaans tot rottingen. Dit hout word
door de Europifche Schrynwerkéfs zeer begeert.
L E V E R K R U I D . (^Byvoegzelj. De
Kruidkundigen geven dén naam van Leverkruid
aan kruipende Planten , wier zamen-
weefzel netswys gevoort is. Hare wortelen
zyn vezelachtig , en de mannelyke bloemen
komen doorgaans van de vrouwelyke , op
dezelve ftam, afgezondert voort.
L E Y E . £Byvoegz.'J Het is aan de ver-
fcheidenheden van dit foort van Steen , dat
w y de Leye tafels verfchuldigt zyn, welke
tot polyfting bekwaam zyn ; d& Dek-ieyen,
die zich in dunne en klinkende platen laten
fitheiden ; de zagte en wryfbare Leyen; het
zwart K ry t; de grove Leye o f de Scbiftus:
zie dit woord.
Men vind in het Pyreneefche Gebergte ,
groeven van L e y fte en , waar van de bearbeiding
zoo gevaarlyk voor de koften niet
•is, als die gene , waar van w y gefproken
hebben; want men ontdekt ’er de Leye ge-
lyks de grond, langs de Heuvels, in.
De G e a a u w i L e y s t e ë n , is onder
de naam van Steen van Horsham, bekent.
De indrukzels van Viffchen , Planten , en
een menigte andere zonderlingheden; ge-
voegt by de gedaante van de lagen der Le y fteen
, enz. doen giften , dat deze Steen ,
een bezinkzel van ftoffen i s , die in het water
opgehangen geweeft zyn.
Wanneer men tot een zekere diepte gekomen
kómen i s ,. zoo ontmoet men het water in-
overvloed van alle zyden ,. en het ftroomt
in aderen langs de Rotzen af: men gebruikt
de voorzorg., zelfs by de uitkapping der eerfte
banken,-.om een hellende goot te vormen,
welke alle de afzypelende ftralen van deze
vloeiftof by elkanderen vergadert , en haar
noodzaakt ,. om naar eén diepte te vloei-
jen,- die men aan het einde van de groef ge-
vormt heeft, waar uit men het door werktuigen
put, welke door een Baard in beweging
gebracht worden.
L I B E R : zie op de artikelen B o o m ; en
S c HORS,.
L I C H A A M , - Corpus. Dit is dat gedeelte
van het Dier , ’ c geen-uit beenderen,.
fpieren , vaten ,., vochten , Zenuwen , enz.
te zamengeftelt, en het onderwerp van de
vergelykende Ontleedkunde is. Men ontdekt
zoo veel verfcheidenheit in de uitwendige
gedaante van de lichamen der dieren ,.
en voorïl in de Infectcn, dat het onmogelyk
is dezelve uit te putten.’. Zie de artikelen
D m , V i e r v o e t i g e D i e r e n ;
M e n s c H , . V i.s c ii , V o &E L- en Itt-
S.’E C T...
L I C H E N f Déze naam"heeft men an.n
een geflacht van Planten gegeven , die men ■
ze ch t, dat tot de k-lafle der Paddeftoelen behoren
: zie dit woordI- De Aard-Mojfchen
zyn mede een foorc van Licbens , gelyk mede
het Longekruid, en het gemeene Leverkruid
: . zie deze woorden. Het gemeene Volk
bediènt zich. zomtyds van alle de foorten van
Moflchen o f Lichens om te verwen, zonder
té onderzoeken o f zy hier alle toe bekwaam
zyn ; en een zelfde kleur konnen uitgeven.
De foorten van Lichens die door de Ver-
wers het menigvuldigfte gebruikt worden ,
zyn de Orfeille en Perelle : zie deze woorden.
De Heer. Weftbeck maakt noch , in de Memorièn
van ide. Zweedfcbe Akademie, van een
violette en. een fchoone roode kleur gewach
welke merómit de Lichen foliaceus umhiliéa—
tas, fubtus lacunofusLinn. bekomen kan.’.
Deze Lichen fchynt by den eerften opflaa-
van het’Oog;,even als o f zy. verbrand was;-,
zy is zoo dun als papier; en zy verandert iij .
fto f wanneer men haar maar even aanraakt
als z y droog is. . Z y . is aan'den fteen alleen
door . een i eenige kleine wortel vaftgehechc
die. in het midden van. de Lichen geplaatft :
Is; zy is met knobbels vervult welke hol aan
de onder zyde zyn. Men zamelt dit foort
van Lichen, even als deanderc in , wanneer
het vochtig weder is ,-om-dat zy des te ge-
makkelyker van de fteenen zou los gaan. B y
gebrek van natuurlyke vochtigheit- befproeit-
men de fteenen met water: vervolgens wafcht
men de Lichen, doet haar droogen, en men
trekt ’ er de kleur door middel van pis u it ,
op dezelve wyze als men zulks uit de Qrfeil--
le doet.
L I C H E N - R U P S . Déze naam geeft
men aan een zeer fchoone R u p s , die'
men op een foort van witgraauwe Lichen
vind , en waar van zy de kleuren heeft, en
langs welke zy op den ftam van den Eikenboom
kruipt: waar aan z y zich omtrent het
einde van de maand M e y , vafthecht. Deze
Rups vouwt en kromt met konft drie blade--
ren te zanlen , zy maakt ’er een bal van die:
zy inwendig met een lymachtige ftoffe be--
ftrykt, en met een foort.van zyde bekleed ,.
en dit ftrekt tot een bekleedzel van haar tonnetje.
Hier uit koomt in het begin van de
maand July , een fchoone Vlinder v o o r t, .
wiens vleugelen by wyze van Hongaarfche
Kant, geborduurt zyn , en onder de fpelin--
gen der Natuur een-.waar meefterftuk uitma.-
ken, ■
L I G U S T E R . ( Byvoegz.') DcLigufter
groeit in Europa doorgaans in de heggen,,
boflchen , en op onbebouwde plaatzen , al--
waar deszelfs hoogte gewonelyk zes o f acht
voeten is ; maar door eenige aankweking
fchiet dit boompje tot de hoogte van twaalf
voeten op; deszelfs takken zyn talryk,buigzaam,
dun en recht; zyne bloemen vertonen’
zich in Juny: het vordert veel oplettenheit,
vooral in het fnoeijen. De Vogelen voeden
zich met zyne vruchten, welke in den Herfït
ryp z y n , en den geheelen Winter op den
boom blyven.'- Men trekt uk deze Beziën
een zwarte en - een Turks1 blaauvve k leu r ,
waar van men zich tot het afzetterij bedient;
de Wynmengers maken ’ ér zomtyds gebruik
van om den Wyn een vreemde kleur en fmaak
.tegeven,’. Zyn hout word door de Infeden 1
niet aangetaft ; X het is hard | . buigzaam en
duurzaam.* Men gebruikt hét met vrucht tot
ftaken voor den Wynftok : ■: het dient mede ■
tot het zamenftel van het Buspoeder.''-
W y hebben van den Egyptifchen Li'gufter
op. het woord A l c -a n a . gelproken. - Men
onder--