ten : want ontneemt de planten haren reuk en
fmaak, 200 zult gy haar hare krachten be-
nemen. Men merkt veel waterachtige o f
fmakelooze doelen in die gene o p , die alleen
beyochtigent zyn , zy hebben een zoete
fmaak : in tegendeel zyn de verfriifende,
zuurachtig: die gene, welke een kwade reuk
hebben , zyn doorgaans vry vergiftig ; de
fpeceryachtige zyn zenuuwyerfterkende ,enz.
De ondervinding leerd noch dat een menigte
planten welke veele krachten bezitten
wanneer zy verfch zyn., hare hoedanigheden
door de droging verliezen: het is dus, dat
de verfche Godsgenade, een krachtig braak-
en purgeermiddel is , en gedroogt zyndeheeft
z y geen krachten; de verfche wortel van het
Bollifch is pisdryvende ; de Cruciferaas
verfch geplukt zynde'; zyn fcheurbuikweer-
ftaande , maar gedroogt zynde hebben zy
geen krachten. De wortel van de Rhabür-
ber , in tegendeel , is beeter wanneer hy
tien jaren bewaart geweeft i s : detyd der inzameling
is noch een zaak van aanbelang in
de planten : by voorbeeld , de wortel van
het Nagelkruid heeft geen fpeceryachtige
hoedanigheden, dan alleen in de Lente-: die
yan de Angelika , h e e ft’er geen, dan in den
Winter.
W y zeggen noch dat de verfchillende dee-
len van een zelfde plant, en vooral de fchors,
verfchülende krachten konnen hebben, volgens
den aart der byzondere fappen die zy
bevatten , en het verfchillent tuigwerkelyk
g e ite l: het is alleen het fap ?t- geen uit de
Papaver v lo e it, ’t geen verdovende is : dat
van de Wolfsmelk en groote Gouwe 'fe geen
bytende is; de buikzuiverende kracht vande
Jalappe , is in den haril geplaatil. In den
Dennenboom , vergadert de terpentyn zich
natuurlyk in de blaasjes onder de opperhuid
in den Geneverboom , verzamelt zich de
Sandrak tuifchen den fchors en het hout ;
in den Denneboom , fypelt het Pik doorgaans
tuifchen het hout en den fchors ; in
den Lorkenboom , vergadert zich de terpentyn
voornamentlyk in het lichaam van het
hout zelfs; in den Pynboom, zypelt de hard
tuffchen het hout en de fchors, en zelfs voor
een gedeelte tot in het merg door.
Bladz. 293, ifte kol. reg. 11. van onder.
Wat de Kruidkundige fteltzels betreft, welke
zedert Arijloteles , Theophraftus , Diofco-
ridts en P/iniüs-, tot de Heeren Tournefort,
Plumier, Linnms en Adaiifon, ge vormt *yn.
wy hadden gewenfcht om ’ er hier een fchets
van voor onze Lezers te konnen plaatzen^
maar wy zullen ons vergenoegen met hier te
zeggen., dat de Kruidkundigen het fteltzel
der planten onder verfcheide gezichtpunten
befchouwen ; eenige ten opzichten van de
bloemen o f helmftyltjes; andere ten opzichten
der bloemkroonen o f bloembladeren , of
ten opzichte der zaden of.andere deden der
vruchtgeving-; andere-ten opzichte van den
reuk, fmaak, o f geneeskrachtige eigenschappen.
Echter is het zeker, dat de eerfte kundighedendie
men van de planten gehad heeft,
die gene van de gebruiken is , waar toe men
haar gebezigt heeft, en dat men ’er zich van
bediende voor dat men haar namen g a f, .en
in klaifen fthikte. Men voede zich met de
■ vruchten , bekleede zich met de fchors of
bladeren ; men vormde hutten van dè hoornen
der Boffchen , voor dat men de Appel-
boomen en Perenboomen , dé Hennip ' en
het Vlafch, de Eiken- o f Olmboomen, enz.
namen gaf. De Menfch moeit zyn dringende
behoeftens , door her gevoel alleen,
en onafhangelyk van alle verkregen kundigheden
voldoen: men genoot den geur der
Roozen en Jasmyn , zoo ras men haar naderde
; het is , gelyk wy hier vöor gezecht
hebben , alleen door een gelukkig toeval,
dat men kennis van de nuttigheit verkreegen
heeft, die men van den T a rw , R y it , Koffy
en Wynitok , trekken kan. Men leeft in de
Dictionaire Encyclopedique , dat men waarnemingen
maakt , en meer zamenvoegingen
bezoekt, ten einde te konnen ilagen om den
naaml.jift der planten rot een fteltzel te brengen,
als "^er mogelyk noodig zouden zyn om
proefnemingen te doen en ondervindingen te
bekomen, ten einde een menigte nieuwe en
nuttige eigenfchappen in deze zelfde planten
te ontdeken. Behalven dit, kan men voor-
ondcrftellen dat deze kundigheid ooit tot een
volftandig en onfeilbaar zamenftel zal gebracht
worden? Hoe kan men begrypen,
dat men door een kleine Latynfche Spreek-
w y s , te gelyk de byzondere kenmerken, de
order , klaiïe , en den naam van een plant
zou konnen ontdekken ? Het is een alge-
meene wet voor alle de onderwerpen der
Natuurlyke Hiftorie., en voornamentlyk
voor die gene die zoo talryk als de planten
z yn , dat men ’er een zoo volledige befchry-
ving van geven moet, om op een klaarbly-
kelyke w y z e , dezelve kenmerken uit te drukken.
Vermits de volmaaktheit van een waar
zameuzamenftel
dér planten, een zeer harflen-
fthimmig wezen is , en tot den rang der zaken
behoort welke men hewezen heeft on-
uitvinielyk te z yn , zoo zou het te wenfchen
z y n , dat. de,Kruidkundigen eindelyk overeenkwamen
om een eenig fteltzel aan te nemen
, fchoon het zelfs het befte niet was;
dit zou de wetenfchap minder verwart, en
hare taal gemakkelyker maken. Zie bet woord’
K rui-d kunde.-
Idem, ide-kolom, reg. s 9. Onder de vier
o f v y f foorten van beweegingen die men in
de planten opmerkt;-te weten, T en ifte ,d le
van richting; Ten 2de , die van Knikking;
Ten 3de, die van toejluiting en ontluiking;
en ten 5de, de Jpringvederswyze, merkt men
op, dat alle de oorzaken welke tot den aangroei
der planten te zamenlopen , noch tot
hare richting mede werken ; tot deze behoren
de L u ch t; de Zon ,-het Dachlicht, en
de voedende Dampen, die zich uit de aarde
opheffen. De fteelen zyn de eenigfte dee-
lén der planten n ie t, welke zich naar de
lucht en naar her licht der Zon richten, men
heeft bloemen die haren löodlynigen ftand
verlaten, en naar de zyde van dit hemellicht
overhellen, indiervoegen,-datzy hetrechts-
ftreeks-hare bloemfchyf aanbieden, met des-
zelfs -ftand in zyn en- dagelykfchen loop te
volgen. De planten in welke deze.knikkende
beweeging plaats heeft , zyn , de Helio-
tropès ; tot deze behoren de Zonnebloem ,
verfcheide Half-gebloemde Planten; de Ita-
liaanfche Rakette; d eW o pw e , enz. Deze
beweeging gefchied n iet, dan door een kronkeling
van den wortel ; maar , volgens den
Heer de la H m , door een verkorting der
vezelen van den fteel aan de zyde der Zon ,
welke verkorting door een grooter uitwaas-
femïng van deze zyde veroorzaakt word. De
airen der Granen, die door hare zwaarte overhellen,
hangen mede alleen naar de zyde der
Zon over : de fteel van de Herba trientalis
hangt nederwaarts, gedurende den nacht; de
bladeren van de Maluwe , Klaveren , enz:
volgen mede , gelyk de Zonnebloem , den
ftand der Zon.
In den gunstigften ftaat der Lucht, voor
de groeijing , dat is te zeggen , by een betrokken
lucht, waar in zich gefteltheden tot
on weder bevinden, ftrekken zich vifiers-wy-
ze bladeren van verfcheide planten, gelyk
de moeskruiden , in het zelfde vlak als het
gemeene voctfteeltje uit. Wanneer ’er de
Zon fterk op fcb yn t, zoo rechten zy zich
loodlynig op , en vormen een rechten hoek
met dit zelfde voetfteeltje. lie t oppervlak
van verfcheide blaadjes, evenwydig voor een
brandende Zon- blootgeftelt zynde , word
mede hol , ’c géén hunne overeenkom!! met
de vifierswy-ze blaadjes doet zien : de door
konft gemaakte hitte van een gloeijent y zer,
brengt hetzelfde uitwêrkzel op de eene en
andere v o o r t ; maar de plant Iyd bier door.
De Heer Adanfon heeft opgemerkt, dat verfcheide
foorten van Cbenópodium ( Lammer-
kens ooren, enz.'j dus hunne bladeren des
avonds na het ondergaan der Zon opheffen ,
en des morgens na haren opgang weder uit-
ftrekken, zonder dat dit hemellicht ’ er. on-
middelyk op werkt; andere planten krommen
zich en hangen loodlynig nederwaarts,
na dat de Zon onder is , en gedurende de
koelte van den nacht. Een door konft: gemaakte
daauw , brengt het zelve uitwerkzel
van toejluiting voort: de ontfluiting der bloemen
heeft ten naaften by dezelve oorzaak.
Zie mede het artikel Bloeijing, op het woord
B loem.
Een ander natuurlyk ukwerkzel is de gewaande
flaap van eenige planten , weiSe,
op de aannadering van den nacht, o f van een
vinger, een andere geftelthek aannemen als
zy gedurende den dach hebben; deze bewee-
ging van toejluiting is , die ftaat van inkrimping
en verflapping , die de Heer Limueus,
door het woord Slaap uitdrukt. Zie het gene
wy hier omtrent op het woord K r p j d -
je r o e r m y n i e t , gezecht hebben ; als
mede het gene de fcharsniersvcjfe beweging
betreft. Men heeft reeds voor lang dit Kruidkundig
verfchynzel gekent; deeerftcdie ’er
over gefchreven heeft , ia Acojlq , die deze
aanmerking ten opzichten van den Tama-
rifchboom maakt ; Alpinus, ftrekte vervolgens
deze waameeming over andere Aziati-
fcbe planten u i t , en de Heer Linmeus heeft
haar noch veel verder onder de Europeaan-
fche gebracht. Wat de fpringveerswyze beweeging
in de planten betreft, men heeft ’er
voorbeelden van in de vleesachtige vruchten
van de Balfemina , de wilde Konkom-
mer en het Koekkpeksbrood , welke zich
met kracht in elkanderen trekken , en haar
zaad uitwerpfen. De drooge vruchten | gelyk
de zaadhuisjes Van het grootfte gedeelte
der Hanevoet, Wolfswortel , enz. die van
de Lelieswyze planten , de Moeskruiden,
het Eifchekruid, enz. openen zich mede met
kracht,