de oogen zwart, en met afchvenvige vederen
oveffchaduuwt,
G O U D W O R T E L . Dit is de Ho-
hang-lien der" Chinezen. De Kruidkundigen
hebben ontdekt, dat dit de bittere wortel,
van een foort van Tbali&rum is. Men
dryft ’er een Rerke Koophandel door geheel
A zia mede, alwaar de Kooplieden hem onder
de naam van Geéïe-Wortel kopen en
verkopen, volgens het Chineefche boek,
Pen-Sao-Cbou genaamt. De Goudwortel
heeft een ontelbare menigte eigenschappen;
men fchat hem koortsbrekende , maagver-
Rerkende, pisdryvende, enz.
G O U W E . ( G r o o t s S t i n k e n d e )
Deze Plant, in een afkookzel gebruikt zyn-
d e , ’ t geen met water o f w ei van melk gemaakt
is , en in een gifte van vier o f v y f
onfen daagfch, is pisdryvende , nuttig om
de geelzucht te genezen waar van de oorzaak
een verdikking van het waterachtige
vocht is , ’ t geen de vaten verRopt; men
w il zelfs dat haar gebruik fchadelyk i s ,.
wanneer de geelzucht uit een' ontReking
der lever ontRaap; o f uit eenige fcherpe
ziekte , gelyk de kramp * de beet van een
A d d e r , o f van een dol D ie r , enz,
G R A A N , Granum. Men verfiaat door
dit woord de zaden die in airen bevat zyn,
van wat foort z y ook zyn mogen.. Men
onderfcheid de. Granen in groqte en kleine.
De groote Granen zyn die van den Tarw
en Rogge : de kleine Granen zyn die van
den Haver, G a r ft, de Erwetên , G ie rR ,
Wikken , en het Turkfch-Kdoren. Men
zaait de groote Granen in den Plerffi , en
de kleine in de Maand Maart.
Men heeft vesfcheide oorzaken van de
vernieling der Granen; te weten, ten xile,
de verderving- die door de broeding veroorzaakt
word ; ten ade , die de Infeften o f
andere vernielende Dieren uitwerken, gelyk
de Rotten en Muizen, waarvoor men zich
niet dan door groote voorzorgen wachten
kan. Onder de Infeclen, zyn de Kalanders
en Kooren - Motten o f Wormen, die zich
in kleine Vlinders veranderen, na dat zy
zich met de meeiachtige zelfitandigheit van
de Granen gevoed hebben , de fchadelyk-
lle , De bewaring der Granen heeft de Heer
Duhamel een onderwerp van het uiterile gewicht
gefchenen: hy heeft de middelen ge-/
zocht en gevonden, waar van wy een denkbeeld
op het artikel T arw gegeven hebben:
zie dit woord." Echter wyzen wy onzen
Lezer naar het Werk van dezen geleerden
Akademift.
G R A A T , Spina. Deze naam geeft men
aan alle de harde en Rekende deelen der
Viflchen: men onderfcheid hen in verfchei-
de foorten ten opzichten van de gedaante
en zelfftandighëit. De doornen o f Rekels,
die men in de vinnen van eenige Viflchen
vind, zelfs in den Raart en aan andere deelen
van hun lichaam, zyn mede gratent
men. vind in het vleefch van eenige Vis-
fchen, harde en Rekende draden, die meer
o f min lang, en van verfchillende dikte zyn,
eenige van deze zyn enkelvoudig, en andere
gevorkt; men kan hen niet anders dan
voor een foort graten houden: zie het artikel
V i s c H.
G R A A U W Z I N G E R T J E . ( By-
voegz,~y Dit is een klein uitlandfch Vogeltje.
■ Deszelfs vleefch is blank, inalfch en
zeer aangenaam. Dit I s een der befle gerechten
, fchoon het zeer verzadigent is. Deze
Trekvogelen onthouden zich in den Herfit
in onze Landen naby de waterachtige plaat-
zen o f aan dé Zee - KuRen : zy trekken in
troepen vo o r t, en zyn zeer moeijelyk om te
doen naderen; maar zoo ras men ’ er een °e-
kwetft heeft, zoo laat men hem fchreeuwen
om de andere te doen naderen; o f zoo het
dood is , lecht men het op den rug: alle de
overige van den troep keeren, na dat zy
eenigen tyd in het ronde gevlogen hebben,
na de plaats weder, van waar zy vertrokken
zyn;en wanneerzy den dooden gewaar worden
, zoo vliegen zy om hem : gedurende
deze omdraijingen dood men ’er . een groote
menigte, vooral zoo men de voorzorg gebruikt,
om zich achter het riet te verbergen.
Men kan de Graauwzingertjes niet lang
voor het verderf bewaren.
G R A F T - L A M P . Men vind zomtyds
in de aarde ter zyden van de oude Graven
een vat ’ t geen de vorm van een lamp heeft
welke de brandbare floffe heeft bevat die
men ’er in geplaatRhad, als een eerbêwys
’ t geen men aan de gedachtenis, en zie l, o f
fchim van den overledenen verfchuldigt was.
Men heeft verfcheide vertellingjes over deze
Graft-Lampen aan het gemeen wys gemaakt.;
maakt; als dat zy eeuwig branden zonder
eenige vreemde hulp, dat is te zeggen, zonder
dat men de brandbare Roffe ververfch-
te , 'en wanneer zy zich in een plaats bevonden
, uit welke allen invloed van de
lucht buiten gefloten w a s , enz. Het gene
dit verdichtzel voortgébracht heeft, is een
Graft ’t geen men in de Krim z ie t, ter diepte
van twintig voeten in een rots , buiten
welk den toevloed van verfche lucht niet
gefloten i s , en in welk de P e te r -01i,e o f
Naphta gefladig in de Lamp z y p e lt , wier
lemet uit vezelen van Amiant beRaat, ’ t
geen , gelyk men weet ónverbrandbaar i s :
zie A mi ant . Voor ’ t overige zyn deze
eeuwig brandende Graft-Lampen, die zoo
hoog door eenige Schryveren geroemt zyn,
en aan welke andere zoo wéinig geloof gegeven
hebben, in het jaar 1756, door den
Prins San-Severo te Napels, weder in achting
gebracht.
G R .A M M A T T A S o t G R A M M I -
T E S . ( Byvoegz. j) Deze Reenen vind men
in alle de Kabinetten der Liefhebberen ,
men merkt op dezelve zeer wel gevormde
letteren o p, o f d ie ’ er-eenigzins naar gely-
ken. Deze letteren zyn ’ er op afgebeeld,
of door lynen die naar aderen gelyken, o f
door uitfpringende randen, maar die altoos
in -kleur van den grond der fleenen ver-
fehillen: zomtyds zyn zy alle in verheven
werk; zomtyds leggen zy even op het oppervlak,
en dan weder fnyden zy h et, en dringen
’ er inwendig in. De Heer de la Faille die een
Memorie over de gefigureerde Reenen .van
het Land van Aunis in ’ t licht gegeven heeft,
zecht .dat de KeiReenen met welke de Stad
Rochclle geflraat is , zoo ryk in deze fpee-
ling dér Natuur z y n , dat zy hem in zeker-
vóègen een Reene Alphabet verfchaft hebben.
De letteren A , X, L , N , V , X ,
doen ’ér zich byzonder in opmerken.
G R A N A A T A P P E L B O O M . QByvoegz.')
Bladz. 380. \fle kol. reg. 33. Het
is van wezentlyk aanbelang dat men de Gra-
naatappelboomen fnoeit; het geheim beRaat
in het afknotten ofïiffnydeu der takken die
op een kwade plaats voortkomen ; men behoud
die gêne 'die kort en wel gevoed zyn,
men kort die gene die van loof ontbloot
z yn , ten einde de Granaatappelboom dichter
te doen worden: dit maakt zyne fchoon-
Ireit uit. Men draagt zorgen om na de eer-
Re fchfeut Van het jaar de takken a f te ny-
pen wanneer zy uitfpatten. Raadpleegt
hier over de 'uitmuntende voorfchriften van
Miller,
G R A N I T S T E E N . QBymegz,') De
Granitfleen is wezentlyk uit kleine ondoor-
fchynende , even als gekorrelde , en zeer'
harde Reentjes zamengéRelt, die aan elkan-
deren door een natuurlyk ciment gehecht
zyn , ’t geen meer o f min flerk is. Deze
vermenging die vonken uitgeeft, wanneer
men haar met het Raai Raat, doet ons het
Granit als een meer te zamengeflelde rots-
Reen befchouwen, maar die echter zoo hard
als het Porphyr niet i s : zie dit -woord.
De Graniten, waar van de zamenheebting
onvolmaakt is , ó f waar van het ciment te
zwak is , konnen tot geen werken gebruikt
worden waar in men vereifcht dat de Steen
v o l , o f tot een glansryke > pol'yfling bekwaam
is. Die géne in welke hét.ciment
een genoegzame kracht en vaRheit heeft,
zyn de zatnengepakte en fclioonRe. De kor-
len van het Granit, en de Roffe die hen té
zamenhecht, verfchillen in kleur: men vind
’er waar van den grond wit en qüartsach-
tig is ; in andere is' hy ro od, en van een
keiffeenachtigen aart, o f beRaat uit fthélt-
baar -Spath ; in andere eindelyk is hy ö f
groen ö f geel, en zeer hard. Wanneer hy
zacht en fpatacbtig is , zoo is hy mede meel-,
achtig en kalkachtig; , als dan vergaat hy bin-
nén weinig tyd , en het is alleen èeti valfcbt
Granitfleen.
Wanneer men de Graniten en hun zamen-
weefzel wel bèfchouwt, zoo merkt .men ’ er
by den eerRen bpflag van het oog een foort
van gelykvormigheit met de-Marmers in op;
hier om zyn zy door eenige Natuuronderzoekers
in dit geflacht van Steenen gepIaatR.
Z y verfchillen’er echter wezentlyk van door
de deelen waar uit zy té zamengéRelt zyn.
Plet Marmer is een Reen die -verkalkbaar,
is ; waar tegen het Granit, doorgaans, uit
kleine harde korlen van een glasachtigen
aart, en een ciment tè zame'ngeRelt i s , ’ t
geen met deeltjes van Mica vermengt is ,
welke het vuur wederfiaan, zonder tot den
Raat van glas óver te gaan. Het ciment,
’ t geen deze glasacHtige Reenen vereehigt,
min o f meer a'ardachtig zynde, moet gedurende
het verloop der tyden , door de beledigingen
van het weder aangetaR worden:
dit gebeurt mede wezentlyk. De Heer de
T 2 la