G R .O N D Z A N D , {Byvoegz,. ) Men,
vind het Grondzand in de Kreken van eenige
Zee-kuften , op de oevers der Rivieren,
en aan de voeten der Bergen, die-door
Stortvloeden befpoelc worden ; zelfs op eenige
plaatzen der Velden , alwaar het in lagen
verfpreid is , die oneindig in uitgeftrekc-
heit , diepte en aart der Steenen verfchillen
waar uit het te zamengeftelt is. Maar in het
algemeen, op wat plaats het Grondzand zich
bevinden mag, het fchynt ’er altoos door
het water gevoert te zyn , vermits de ftee-
nen die men ’er in opmerkt, altoos 'meer o f
min rond zyn , ’ t geen door de voortrolling
uitgewerkt word.
•Men bedient zich van he-t fynfte Grondzand
om de wandellaanen , bloemperken en
luftbofchjcs te .zanden : men verkiert het
groffte om over de groote wegen en dyken
te verfpreiden, en om onder het ciment van
het grove metzelwerk te mengen.
De Engelfchen hebben een Grondzand van
eenen uitmuntenden aart, en het gene-al het
andere in deugd overtreft: men gebruikt het
mede tot de groote wegen welke men ’ er zeer
vaft en gelyk mede maakt, en die veel ge-
makkelyker als-de geftraatte wegen voor de
reituigen zyn. Het Engelfche Grondzand
w.ord hoger als dat van Black-Heath gefchat;
het is geheel uit volmaakt ronde keitjes te '
zamen geftelr. L o d e w y k d eX IV d e , bood
K a r e l de Ilde aan, om hem zoo veel gekapte
Zandfteen te leveren als nodig w a s ,
om de Stad Londen te plaveyen , op voorwaarde,
dat dezen Vorft hem in verruiling, •
zoo veel Grondzand verfchafce als nodig was
om de tuinen van Verfaüles te zanden; maar
deze verruiling heeft geen plaats gehad.
G R O O T E I L E X . ( Byvoegz.j) Pli-
niitt, haalt in zyne Natuurlyke Hiflorie, 1 - XVI. Kap. 14. een Groote I le x , o f
Groen-Eike aan, die , uit eèri eenige
wortel , tien ftammen had voortgebracht,
en die ieder een middelyn van twaalf voeten
hadden. Dezelve Schryver voegt ’ er in het
4ofte kap. b y , dat men in Dnitfchland hoornen
van een zoo verbazende dikte had , dat
een hunner ftammen uitgeholt zynde , een
kanaal vormde ’ t geen dertig, menfchen bevatten
kon. Maar wat zyn deze boomen,
zecht de Heer Adanfon , in vergelyking van
den Ceiba o f Bent en van de Kult van Afrika'!
zie C e i b a .
O Zie
G R O -T .' Byvoegz.') Bladz. 389. iße
kot. rég, 15. van onder. Een ieder heeft van
de beruchte Grot van Antiparos, een der Eilanden
van den Archipel horen fpreeken.,
waar van de. Heer de Tournefort*, in zyne
Reiße door de Levant,een zoo fraye befchry-
ving gegeeven heeft. (*j) Men vind eerft een
boerfch h o l, ’ t geen omtrent dertig,fchree-
den breedte h e e ft, ’ t geen door eenige na-
tuurlyke pylaren onderfteunt word; tuftchen
de twee pylaren die aan de rechterhand ftaan,
heeft men een grond die een zagte helling
h e e ft, en vervolgens tot achter in het
hol een ruwe helling , die omtrent twintig
fchreeden lengte heeft. Dit is den doorgang
om naar de inwendige Grot te gaan ,
men begeeft zich hier in een duifter gat,
door welk men niet komen -kan, dan met
zich te bukken, en door behulp van Fakkels.
Men daalt hier op in een verfchrikkelyken
afgrond, door middel van een kabeltouw neder,
’ t geen men aan den ingang vaft-maakt:
vervolgens daalt men in een andere noch
verfchrikkelyker af, waarvan de randen zeer
glad zyn , en aan de linker zyde , diepe afgronden
h e e ft, in welke de ftem, Echoos
vormt, en even als het geraas van den Donder
weergalmen. Men plaatft op de ran»
den van deze diepcens, een ladder, door
welkers middel , meji langs, een Rots nederdaalt
, -wélke loodlynig afgefneden is : men
vervolgt , met langs plaatzen a f te glyden,
die een weinig minder gevaarlyk zyn ; .maar
wanneer men gelooft dat men.op een veilige
plaats is , zoo bevind men zich eensklaps,
voor de gevaarlykfte van alle , en men zou
gevaar loopen van dood te vallen , zoo men
door zyne Leidslieden niet eewaarfchuuwt,
o f tegen gehouden wierd. Om deze door te
komen , moet men op zyn rug langs een
groote R o ts , afgleiden , en een ladder laten
nederdalen , die men hier toe mede neemen
moet. Wanneer men deze ladder afgeklommen
is , zoo kruipt men noch eenigen tyd
langs de Rotzen v o o r t, en men koomt ein-
delyk in de Grot. Men rekent dat men drie
hondert vademen , beneden het oppervlak
van de aarde , nedergedaalt is; Deze Grot
die de uiterfte fchoonheit heeft,fchynt,veertig
vademen hoogte , en vyftig, vademen
breedte te hebben : zy bevat een groote. menigte
delf bare Schelpen, enbyzonderfchoo-
ne en grootë Stalaffiten van verfchillende
vormen, zoo wel aan het g ew e lf, als op
den grond. Men ziet hier noch de bcruch-
■ te
ook van dezelve Grot een Cierlyke beichryvmginde Nieuwe Reiziger, Ifte Deel, 12de Brief.
te Pyramide, die men de naam van Altaar
ge e ft, en op welke men leeft. Hic ipfe
Cbriftus aclfuit, ejus natali.die media nocie
celebrato , 1673. E it oplehrifc Is van den
Franfchen Afgezant by de Porte , die hier
de Mis met groote plechtigheden , op Kersnacht
deed vieren. Deze Stalaffiten zyn
een foort van OofierfcbAlbafter, ’ t géén men
niet dan als een meer gezuivert Marmer be-
fchouwen moet , ’ t geen geädert is , een
Ohixkleur h e e ft, door het water vervoert
is , en zich vervolgèns aan de randen van
de Rots , gezet heeft. Zie S t a l a c t i -
T E N.
Bladz. 389* £0/. reg. 20. van onder.
Het Bonden Hol, in het Italiaanfch , Grotta
delCane. Wanneer men in hetzelve een
ontdoken fakkel brengt, en men haar, naby
de grond houd , zoo ziet men haar uitgaan ,
naar mate dat zy dezelve nadert, en de rook
die natuuilyker wys opklimmen moeft , gaat
langs de grond v o o r t, eri begeeft zich zeer
fnel door dé opening in de vrye lucht,
De Doffer Mea d, heeft aan zich zei ven
beproeft, dat men overeinde in dit hol ftaan
kan zonder eenig ongemak te ondergaan ,
zoo lang’ het hóóft boven de hoogte verheven
blyft , tót welke de dampen opklimmen.
Het is ’er dus niet mede gelegen Wanneer
’er het hoofd ingedompelt is,. De Hi-
ftorie zecht , dat K a r e i de VÏIIfte, Kögning
van Vrankryk, ’ er de proef van op een
Ezel deed neemen ; en dat ’ er twee Slaven
die ’er met het hoofd naar beneden , op bevel
van Pedrovan Toledo , Onderkoning van
Napels , in gehouden’ wierden , ’ er in omkwamen
, enz.
Bladz. 398. \fte kol. reg. 17. De Oud-
heit maakt van verfcheide andere holen ge*
wach, dié om hunne doodelyke dampen berucht
waren. Een dezer was de Mephitis
van Hierapolis , waar van Cicero , Galënus
en Strabo fpreeken , die getuigen van zyne
uitwerkzelen geweeft zyn. Een dezer was
mede de Mephitis van Coryeia , Specus Cö-
rycius, in den Berg Arima, in Cilicien, die,
om hare vergiftige uitwaaiïemingen, het Hol
van Typhon, Cubi/e Typhonis gen o feint wierd;.
Voor het overige , zyn de lchadelyke dampen
van allerlei aart, niet zeldzaam: zie het
artikel U i t w a a s s e m in g en .
Het Hol der Sybillen , is naby het Meer
van Averne, in hetKoningryk Napels. Des-
zelfs voorn aam Éte ingang is reeds opgevult,
en die gene ; waar door men -er thans inkoomt,
flort in , en word van dach tot dach
meer v erdop t: dit is een der wonderen van
Italiën , dat men wel ras uit zyne gedenkboeken
zal moeten uitfchrappen.
De Grot van Noce , is een der vreemde
voor het oog. Op het hangen van den Berg
van Noce., is een toneel van verfchrikkely-
ke, klippen , welke , by den eerden opflag,
fcbynen neder te zullen dorten. Men kan
deze Klippen niet .beter vergelyken , dan by'
een Berg die door kracht van Mynen geru-
ineert is.' Dit zyn waarfcb'yneiyk Rotzen,
die afgefcheurt en op elkanderen gevallen
zyn. Eenige zyn , by wyze van t o grens ,
overeinde blyven ftaan ; andere, zyn tot in
de vlakte voórtgerolt, en weder andere zyn
aan den Berg vadgehecht gebleven. In hunne
onderlinge ontmoeting, hebben zy zeer
verfchillende holen ge vormt, maar die af-
fchuuwlyk en zeer vreemt gevormt zyn.
Volgens het verhaal der Boeren , zoo ziet
men, wanneer ’ er regen op handen i s , by
Jierhalingen uit'het midden van dezte akelige
en onnaakbare Afgronden , ■ rook o f nevel
voortkomen. Boven de Kerk. van Noce ,
vind men op de helft van den Berg, een zéér
wyde Grot, en die zoo wel gevormt is , dat
men naauwlyks geloven kan , dat het een
werk der Natuur is haren ingang is zeer
wyd . en gelykt naar de poort van een Paleis
; inwendig in de G r o t , ziet men een
foort van kleine'kamertjes , die een byna
eironde gedaante hebben , en met koepels-
wyze gewelven bedekt zyn , waar in openin-
gen zyn die.gemeenfehap van de eene töt de
andere plaats hebben , en waaruit men het
gezicht van de hellingen van den Berg heeft:
’ er ftroomt door het midden van de vertrekken
een Beek die in het nedervallen ruifcht;
eindelyk , men ziet in deze Grotten , verfcheide
zamenflremmingemdie verfchillende
gedaamens aahneemen , volgens de- verfchillende
kromming der wanden.
Bladz. 390. 2de kol. reg. 2. De Grot van
Qiiingey , naby Dous in het Franfche Com-
té , is lang en breed, en de Natuur heeft ’ er
Pylaren , BloemkranfTen , Zegetekens , en
Praalgraven in gevormt; eindelyk,men ziet
’ er, om dus te fpreken , alles in , wat men
zich verbeelden wil ; w.ant het afdruipende
water , verdikt zich onder verfchillende figuren,
en vormt duizent wonderzinnige ge-
daantens.' Dit Hol , i s , gelyk alle andere
van dit fo o r t , de verblyfplaats van een aan-
merkelyk getal Vledermuizen.
Bladz*
/