130 F O N T E I N , F O N T E I N .
uit rivieren afftromen, waar van eenige
zich naar de ftille Z e e , ofdievanNovaZem-
bla begeven, andere naar de Zee van Co-
rea , en weder andere naar die van China.
Bladz. 324. 2de kol. reg. 13. van onder.
Men heeft Rivieren die van bed veranderen,
geiyk men zulks in den nacht van den
8fte February 1756, aan de Rivier de Frooyd
in het Graaffchap Montmouth in Engeland
waargenomen heeft.
Bladz. 326. ijle kol. reg. 13. De Heer
Guettard heeft, in een Memorie welke on-'
der’die van de Akademie der Wetenschappen
van Parys geplaatft i s , dat gene be-
fchreyen dat hy omtrent verfcheide Rivie-
ren'van Normandyën in acht genomen heeft,
die zich onder de grond verliezen, en vervólgens
weder te voorfchyn komen ; deze
Rivieren zyn v y f in getal, de R ille , de I-
thon, de A u re , de Rivier van Sap-André,
en de Drome. De drie eerfte verliezen zich
langzamerhand-,-en vertonen zich vervolgens
weder; de vierde verlieft zich mede langzamerhand,
én vervolgens verdwynt z y geheel
, de vyfde verlieft een weinig van haar
water gedurende haren lo o p , en ftort zich
eindelyk in een p o e l, uit welke men haar
niet weder te voorfchyn ziet komen.
Het gene'gelegentheii tot het verlies van
de R ille , de Ithon en de Aure geven kan,
i i den aart van den grond over welke zy
ftroomen. De Heer Guettard heeft opgemerkt
dat hy doorgaans porieachtig, en uit
grof zand te zamengeftelt is , waar van de
deelen weinig zamenhang met elkanderen
hebben: deze Rivieren verliezen zich ten
naaften by op dezelve w y z e , dat is te zeggen,
door openingen die de Inwoonders van
dit Land verlaten noemen, en die meer o f
min water doorzwelgen naar mate dat zy
grooter o f kleinder zyn. De Heer Guettard,
die hen naauwheurig waargenomen heeft, •
merkt aan-dat deze verlaten holen z yn , die
een trechterswyze gedaante hebben, waar
van de middelyn enopening ten, minften twee
voeten is , en zomtyds tien o f vyftien voeten
en waar van de_diepte mede van een
en twéé vóeten tot v y f, z e s , en zomtyds
vyftien en twintig voeten is. Een bewys
dat het water door het zand zyp e lt, i s , dat
men dikwyls in een verlaat dat drie o f vier
voeten diepte h e e ft, en door welke zich
eèn menigte water verlieft , geen ftok dieper
dan tot aan het oppervlak van den grond
fteken kan. De Heer Guettard, neigt om
te gelooven , dat men in deze Landftreek
onderaardfche holligheden heeft, door welke
het water uitvloeijen kan. Zie hier een
zaak die men in de verlaten der Rivieren
opmerkt, van welke wy gefproken hebben,
en byzonder in die van de Rille ,- welke
fchynt te bewyzen dat men in de bergen
die haren oever boorden, aanmerkelyke waterkommen
hebben moet: deze zaak is dat
deze verlaten,in den winter, voor hetgroot-
fte gedeelte Fonteinen worden , die zoo
veel water in het bed der Rivier vóórtbrengen,
als zy gedurende den Zomer ingezwolgen
hebhen: want van waar kan dit water
voortkomen , zoo het niet uit de bewaar-
plaatzen o f waterbakken voortkoomt die in
de bergen bevat z yn , welke in den Zomer
lager als de Rivier zynde, ’ er het water uit
ontvangen, en des Winters veel hooger zynde
door het regenwater , dat zich by het
hunne ge voegt heeft, zoo geven zy het haar
op hun beurt weder.
De Rivier van Sap-André , verlieft zich
mede voor een gedeelte, geiyk die van Ithon
en Rille ; maar zy heeft deze byzonderheit
noch , dat, aan het uiteinde van haren loop,
en zonder dat men een merkbare holte op deze
plaats ontdekt, zy verzwolgen word, om
dus te fpreken, en zonder een val te vormen
, vloeit het water door de Keifteênen.
Het gene deze Rivier dus onder de aarde
doet ftromen , is een hinderpaal die zy op
deze plaats ontmoet; z y vind hier een heuveltje
, ’t geen zes o f zeven voeten hoogte
h e e ft, waar van zy waarfchynelyk het on-
derfte gedeelte uitgeholt heeft om ’er ouder
door te ftroomen , vermits zy ’ er niet voor-
by komen kon. Op eenigen afftand van deze
plaats , koomt zy weder te voorfchyn ,
maar wanneer des Winters het water menig-
vuldiger is , zoo ftroomt zy over deze hoogte
, en. harén loop is in een achter een volgende
reeks. Maar na dat de Drome, een
gedeelte van haar water in haren loop verloren
heeft, zoo verdwynt zy eindelyk geheel
in een foort van draaikolk.
Het is niet volftrekt zeldzaam dat men Rivieren
vind, die.zich op deze wyze onder de
aarde verliezen, de Rivier van Jere o f Hye-
r e , bezit deze byzonderheit, die byna een
ieder onbekent is , fchoon deze Rivier naby
Parys ftroomt.
Een Rivier die zoo wel van water als deze
voorzien i s , die nooit ophoud , en nooit
bef
o n t e in .
bevrieft wanneer haar water weder boven de
aarde koomt ; een Rivier , zecht de Heer
Guettard, die mede nuttig voor Parys zou
konnen zyn, door hare gemeenfchap met de
Seine , verdiende ongetwyfelt, dat mén ee-
niCTe pogingen aanwende om haar water te
vermeerderen , o f ten minften om te beletten
dat het niet verloren ging; mogelyk zou
men maar alleen goed metzelwerk op de
plaaatzen behoeven te maken, op welke zy
zich verlieft, ofhaaren loop op deze plaat-
zen een weinig a f te leiden , en haar eep
nieuw bed te graven: men vind niet over al,
geiyk in Normandyën , keifteenén zonder
lenig zamenhechtzel, o f die alleen enkelvoudig
door een: aarde te zamengehecht zyn,
die door het water los gaat.
Het water vat) de Hyere kon noch zeer
aanmerkelyk vermeerdert worden , zoo men
diergelyke Werken voor de kleine beekjes
maakten die ’ er des winters in vallen, en die
zelfs in dezen tyd een gedeelte van haar water
verliezen.
Eenige Rivieren, ontlaften zich door een
eenige mond in dè Z e e , en andere door verfcheide
te geiyk. De Donauw ftroomt door
zeven monden in de Zwarte-Zee ; en de
Wolga ten minften door zeventig monden,
in de Kaspifche-Zee. Men wil dat de N y l
’ er voormaals maar eene had om zich met de
Middelandfche Zee te vereenigen.
Bladz. 325. ijle kol. regel o. van onder.
Men ziet zomtyds Rivieren die plotsling verminderen.
Het is op deze w y ze , dat in den
nacnt tuflchen den 28 én hpfte December 1762,
het water van de Rivier Eden, in het Graaffchap
Cumterland , twee voeten in fecht-
. Handige hoogte daalde; effdeze zakking was
zoo plotsling , dat eenige Viflchen , die de
tyd niet hadden om den ftroom te volgen,
de volgende morgen, dood op de oevers gevonden
wierden , welke droog gebleven waren.
Het water bleef tot des morgens omtrent
e lf uuren in dezen ftaat, en klom vervolgens
by trappen tot deszelfs eerfte hoogte
weder op. Men heeft geen de minfte om-
ftandigheden opgemerkt die dit verfchynzel
konnen uitgewerkt hebben.
Bladz. 325.' 2de kol, reg. 26. De groot-
fte der Europifche Rivieren, zyn de Wo lga
, de Donauw , de Nieper , de Don ,
de Duina , de Rhone , de Rhyn , de Loi-
re en de Seine ; de grootfte Rivieren van
A z ia , kyn de Hoancho , de Jenisca , de
Oby , de Amur , de Menamcon , de Ki-
an , de Ganges , de Euphrates, de ln-
FO R B IC IN A . FORMICA -'VUL PES. 131
dus , en de Sirderoïas : de grootfte Rivieren
van Afrika , zyn de Senegal , .die mede
de Niger bevat, de N y l , Zair en Coanza,
de Couama en de Quilmanci. Eindelyk de
grootfte Rivieren van Amerika,die te geiyk de
breedfte dés Werelds zyn , zyn de Amazonen
Rivier, de Rivier van St.Laurens, de Mis-
.fiffipi, de Rio de la Plata , de Oronoque en
'de Madera. Maar de Rivieren die met de
meefte fnelheit ftroomen, zyn de T ig é r, de
Ir,dus , de Donauw, 1 de; Irtis in Siberiën ,
en de Malmiftra in Ciliciën.
F O R B I C I N A . Dit.is een Infeét, dat
zeer gemeen en zeer bekent is , maar van
welk byna, geen Natuuronderzoeker, gefproken
heeft. De Heer Geofroi ze ch t, in zy-
ne Verkorte Hiftorie van de; Infeéten , dat
zyne houding, -zilverachtige kleur,,en vlug-
heit in ’ t loopen het doen opmerken. Men
vind deze Infeéten in. het oude en vochtige
hout; men zou hen voor kleinevifchjes aanzien.
Z y hebben z.es pooten , waar van den
oorfpröng breed en fchubachtig is ; twee 00-
gen, een mond met twee beweegbare en lange.
baarden ; draadwyze fprieten ; twee van
elkanderen wykende draden aan den ftaart,.
en het lichaam met kleine fchubben bedekt.
Men heeft twee foorten van Forhicinaas; de
eene is plat, en de andere kegel vormig. Deze
laatfte, heeft behalven zyne zes pooten,
acht paren doornen o f valfche korte en beweegbare
pooten; te weten, twee aan iedere
ring , waar van hy zich bedient om te
fpringen.
F O R M I C A - V U L P E S , o f V osch-
M i e ït. Men heeft deze naam aan dit foort
van Infeét gegeven, om het van de Formica-
leo o f Leeuw-Mier te onderfcheiden, en zy ne
loosheit aan te duiden. - Een vriend van
den Heer Carré op het Land Leeuw - Mieren
zoekende, vond in het Zand eenige van die
kuilen , die zy met zoo veel vernuft weten
te maken ; maar het grootfte gedeelte Was
zonder Leeuw-Mieren, ’t geen.hem deedt geloven
dat deze Infeéten de prooi van andere
Dieren géworden waren, die meer Leeuw
dan zy zelfs zyn. Hy was zeer verwondert,
wanneer hy op den bodem van deze kuilen,
kléine wormpjes opmerkte , die omtrent zes
lynen lang , en een.halve lyn breed waren,
hy vong ’ er eenige die hy in zand plaarfte,
in welk hyhenkuilen, op de w yze der Leeuw-
Mieren zag maken. Hy wierp deze Formica-
Vulpes, Mieren toe, waarna de Leeuw-Mic-
R 2 ren