ast- MAR GAT. MARIPA, MARMOSA, MASKER.
1740 , zeer weetenswaardige byzonderhe-
den over deze P lan t, in ft. licht gegeeven.
Deze Akademift heeft ’er nooit op den
Vygenbootn ontdekt , maar hy heeft ’er op
ftukken verdort hout, potfcherven , en ftce-
nen- zien voortkoomen , die alleen ju de
fchadnwe geplaatft waren..
De fteelea van deze Plant zyn recht van
den eenen knoop tot den anderen , alwaar
zy groote bochten maken-.. Deze knoopen
zyn wezentlyke in elkanderen fluitende gewrichten
. en de -fcheuten van ieder jaar ,
voegen zich aan elkanderen , gelyk de uic-
waffchen zich. aan het lichaam der beenderen
voegen.
Bladz. 2 1 , ifie kol. regel 3. r art onder.
Het is aanmerkenswaardig , dat de knoppen
die de manneïyke bloemen bevatten , drie
malen dikker en ronder zyn ais de knoppen
die de vronwelyke bloemen o f vruchtbeginsels
befluicen.
izui. reg. m n e t is een zeer
©plettenswaardige byzonderheid, dat wanneer
men de zaden van den Marentak, in de
maand Febmary - op de hoornen za ait, zy
in het einde van Juny,beginnen uit te fchie-
ten ï men. ziet alsdan uit de zaden verfcheide
worteltjes voortkoomen , die zich eerft ter
lengte van twee o f drie lynen verlengen ,
vervolgens krommen z y zich , en verlengen
zich verders alleen zoo lang, tot dat zy het
lichaam bereikt hebben , op welke het zaad
geplaatft is..
Idem reg. 9. van onder. Wanneer de jonge
Plant hare wortelen in de fchors van een
boom begint in te fchieten , zoo begint aan-
ftonds het fap van deze fchors uit te vloei-
jen , en vormt, op de plaats 'der worteling ,
een-knobbel, een gezwel, o f zoo men w i l ,
een fbort van G a l , welke in grootte toeneemt
, naar mate dat de. wortelen van de
opGbuimloopende Plant voortgang maken.
Het is niet zeldzaam , dat de Marentakken
den toevloed, der voedende fappen aan het
einde van een tak affnyden, op welke z y geënt
zyn , en dat iedere knop van de Marentakken
, de keen van drie takken bevat..
M A K G A Y . Dit is een fbort van Dier,
ft geen men in Gnajana, B ra z il, en alle andere
Landfchappen van Zuid-America v in d ,
het. heeft veel oyereenkpmft. mét. de wildee
Ka t, door de groote en gedaante van het lichaam;
het heeft een vaalróodc kleur , en is
met zwürte ftreepen, banden en vlakken
verfierc, deszelfs hair is veel korter als dat
van de veilde Kat. D it Dier word op Ca-
jenne Tyger-Kat genoemt: deszelfs zeden en
aart, itemmen met die van de wilde Kat
overeen, het voed zich gelyk deze, met Gevogelte
en klein W ild , dat het met veel be»
hendigheit weet te verraflchen. Zoo wy,
zecht de lie er de Bujfon, het oog over die
wreede Dieren iaat gaan , wier buit zoo
fchoon is , en die een zoo trouwlozen aart
bezitten , zoo vinden w y in de Oude We-
reld, de Tyger , het Pantberdier, het Luipaard,
dc Onca en de Serval, en in. de Nieuw
e , de jtaguan, de Ocelot, en de Mar gay,
deze drie laatfte , fchynen minder foortcn
van de eerfte te z y n , en die ’ernoch de ge-
ftalte , noch de krachten van bezittende ,
mede zoo.bloohartig en la f zyn , als de andere
zich onverfchrokken , en moedig, be-
toonen.
M A R I P A . j K erlet.) Deze naam-geven
de Negers van Suriname,en delnwpon-
ders van Gujana aan. een Dadelboom, die m
dar Land groeit.
M A R M O S A o f M a-n ic o u - R o t ,.
Marmofa.. Dit is een foort van klein Ame-
rikaanfch D ie r , ft geen byna gelykvormig
aan den Pbilandei: is , met welke het in het
grootfte gedeelte van. zyne deelen overeen-
ftemc, zoo wel door de teeldeélen als- door
de vreemde vorm van den ftaart, en door
zyne zeden en geneigtbeden-, Zie P h i-
l an d j ïr . De Marmofa is alleen veei kleinder,
en in plaats van een zak onder den built
in welke de kleine Philanders zich verfchui-
len , heeft de Marmofa , ajleen den ■ foort
van kreuken o f plooijen. De Marmofa holt
z ich , even als de Philander , een hol onder
de aarde u i t , om tot een wykplaatsj te dienen.
Deze Dieren voeden zich beide, met
Granen , Vruchten en Vogelen ; maar zy
zyn beide zeer gretig naar Vifcb en K reeften
, die z y , zoo men ze ch t,. met hunnen-
ftaart vangen.
M A S K E R , Larpa. De Natuuronderzoekers
betekenen door dezen, naam de In-
fééten. welke van gedaante veranderen , wanneer
zy in hunnen eerften fta a t z y n , na dat
zy uit bet eitje zj/_n voo rtg ekomen b y voorbeeld
„
MATTE, MEEKRAP, MEEL.
■ beeld , de Rups is in dezen zin het Masker
van den Vlinder; echter is het woord Masker
toepaflelyker op de baftaart Rups en op
den Worm die van gedaante verandert. Het
is in den ftaat van Masker , dat het Infect
groeit, en veel eet. De Worm van den Kever
is een wezentlyk Masker.
■ M A T T E . De Metaallcundigen geven
dezen naam aan het Mecaal , ft geen noch
half gemineralifeert is , en ft geen men na
de eerfte fmeltingen bekoomt. De bearbei-
dingen..van de Koper-Ertz , verfchaft hier
voorbeelden van: zie K o p e r en M y n .
M E E K R A P . Q Byvoegz,j Bladz. 32.
2de kol. regel I I . van onder, De groote
Colbert, dieniets veronachtzaamde van het
gene de natuurlyke voordeelen van Vranlc-
ryk kon doen gelden , met verdriet ziende
dat ’er jaarlyks verbazende geldzommen buiten
het Ryk gevoert wierden door den-koop-
handel van dezen W o r te l, was de‘ eerfte
Staatsdienaar , die in de byzonderheden getreden
i s , van alles wat de aankweeking
en bereiding van de Meekrap betreft.
Bladz. 33, ijle kol. reg. 16. van onder.
De Meekrap van Auvergne , die van de omliggende
ftreeken van Carcaflbnne,enMont-
pellier , geeft een kleur u i t , die zoo levendig
is,'als die gene,die de indiaanfcheMeekrap
verfchaft,
Bladz. 34, 2de kol. reg. 5'. van onder. Men
bedient zich van de Meekrap om de kleuren
beftendig te maken, die men reets op het ka-
toene lynwaat gelecht heeft, Eindelyk ’ er
zyn een menigte gevallen in welke de goede
titflag der bearbeidingen vordert dat men
de Meejing verricht.
Bladz. 35 , 2de kol. reg. 22. De Heer
Dubamel heeft mede , zoo wel als Belcbier,
de eigenfehap van deze Plant ontdekt , dat
zy de beenderen der Dieren , rood verft ,
welke ’er eenigen tyd mede gevoed worden.
Drie dagen zyn genoeg voor een D u if : het
is aanmerkens waardig, dat noch alle de beenderen
in een Dier , noch dezelve beenderen
in verichillende Dieren , dezelve trap van
kleur niet aannemen. De kraakbeenderen
die in beenderen moeten veranderen , worden
Piet gekleurt voordat zy been worden.
Wanneer men ophoud met de deeltjes van
=35
de Meekrap onder het voedzel té mengen ,
zoo neemen de beenderen langzamerhand,
hunne natuurlyke kleur weder aan. Dehard-
fte beenderen worden het befte gekleurt, z y
wederftaan de afkookking: z y zyn echter
niet geheel bevryd van de werking der lucht;
de roodfte verliezen ’er een gedeelte van
hunne kleur door. Het merg van deze gekleurde
beenderen, en alle andere zagte deelen
van het D ie r , behouden hunne natuurlyke
kleur. Het is een andere aanmerking,
dat de Meekrap, die de Vogelen eeten, mede
op hunnen bef en ingewanden w e rk t;
z y worden ’er doorgeverft wanneer men hen
eenigen tyd dit voedzel laat eeten , zy kwy-
nen ’er door, en fterven; men bevind, wanneer
zy dood zyn , dat hunne grootfte beenderen
, veel mergachtiger, veel lponsachti-
•ger , en veel brenkiger zyn. Maar om welke
redenen gaan de kleurende deelen alleen
in de beenderen over? Zon het niet verftan-
dig gehandelt zyn , dat men dacht, na de
voorgaande Pro efheemingen, dat hergebruik:
van de Meekrap , ten minften fehadelyk is.
Men ziet in de Memoriên van de Akademit
der TVetenfcbappen van Parys, voor bei jfaar
1746 , dat zy de eenigfte Plant niet i s , die
de eigenfehap bezit, van rood te verwen.
M E E L . CByvoegz. j De meelachtige
zelfftandigheit is overvloedig door het Ryk
der Planten verfpreid. De Natuur bied ons
haar in een groot getal Planten aan, in de
zaden van alle de graswyze en peulswyze
Planten; in de vruchten van den Eikenboom,
van de Klim-op, van den Kaftanjeboom, in
het merg van den Sagueerboom, in de fchors
van een foort van Pynboom , in den Ma-
niokswortel, in de wortelen van verfchei-
de Moeskruiden, in die der AffodiUen, en
in de truffel die men Aardappel noemt.
Verfcheide Geneesheeren hebben opgemerkt,
dat de meelachtige voedzels meer gefchikt
zyn , om zure vochten in de eerfte wegen
te doen ontftaan, als het grootfte gedeelte
dier gene die van de Dieren ontleent zyn;
van een andere zyde, de ondervinding leert
dat de Volken die van meelachtige voedzels "
gebruik maken , welke niet |Wift hebben ,
een gezonde gedaante, een frifie en blozende
kleur, en een middelmatige zwaarlyvig-
heit hebben; maar zy zyn plomp, lu i , en
weinig tot o effeningen en zwaren arbeid bekwaam
, zy zyn noch levendig , noch gee-
ftig , en leven zonder begeertens en zonder
G g 2 be