lezen had. Wanneer H endrik de I I I ,
Koning van Navarre, bericht van het Edikt
van Nemours kreeg, ’t geen de.Liguers gun-
ftig was , zoo was zyn verdriet hier over
zoo hevig , dat ’er in weinig uuren , een
gedeelte van zyne knevels grys door wierd.
De hairen worden op het: voorfte gedeelte
van het hoofd, en vooral aan de flapen en
op den kruin , veel eerder grys dan aan
eenïg ander gedeelte van het hoofd, om dat
het voedent fap hier veel overvloediger is.
Mén is thans noch verdeelt over de oorzaken
van het onderfcheid van de kleur van
het hair, en der huit in de Dieren. Men
weet dat de Viervoetige Dieren, de Voge-
lèn , de Vlinders, en zelfs een foort van
Negers, die met wit gevlakt z yn , een gedeelte
van hunne fchoonheit uit deze ver-
fcheidenheit ontleenen. Het moet dus zyn,
dat in ieder der byzondere gedeeltens van
de h u it , zich werktuigen bevinden die ge-
fchikt zyn , om deze verfcheidenheit van
kleuren uit te werken ; en deze byzondere
ftofweveryen, zecht de Heer le Cat , zyn
voortbrengzelen van de zenuwen, dat is te
zéggen, van de bosjes, tepeltjes, kliertjes,
enz. Zie bet artikel N e ges..
Bladz. 418. ade kol. reg. 2. van onder.
De mergachtige en ondoorfchynende deelen
der hairen, zecht Derbam, dienen om een
zachte en ongevoelige uitwaaffeming aan enig
vocht van het lichaam te geven : mogelyk
dat de hairen mede zoo wel dienen tot de
uitwaaffeming der hairige Dieren , dan om
hen tegens de koude, en vochtigheit te be-
fchutten. Men kan dit befluit om twee redenen
op het hotffdhair de menfchen toepaffen;
ten if t e , om dat bet klaarblykelyk
uit- de ziekte is , die men de Poolfcbe-vlecht
noemt, dat de hairen een verzameling van
buizen z yn , die een opening aan het einde
hebben: ten 2d e , om dat men het hoofdzweer
geneeft, met het hair a f te fnyden
wanneer het te lang is; en dat men gebreken
aan de oogen bekoomt, wanneer men
van een vochtige gefteltheit i s , en het af-
' fcheert. Maar zyn de hairen'in ’ t_ algemeen
een foort van planten ? Dit is een
vraag die men in, het jaar 1764 in de Me-
dicynfche Scholen te Parys onderzocht heeft:
zie de geleerde Thefes die dus beüuit: E r go
pili Plantte.,
Bladz. 419. xfte kol. reg. 28. Het hair
van de ftaarten der Offen en Paarden ver«-
fchafc, na dat het zamengepakt en gekookt
is , om gekronkelt o f gefrifeert te worden,
een gedeelte van het paardehair ’ t geen de
Tapytwerkers, Zadelmakers en andere Werklieden
gebruiken tot de zaken van hun beroep;
het andere hair van deze Dieren dient
tot fcheerhair , waar mede men de zadels
opvalt. De rechte manen zoo als zy van
het lichaam der Dieren voortkomen, worden
door de Paruikmakers, Knoopmakers ,
Zeeldrayers, en Zevenmakers gebruikt. De
Luitemakers bedienen ’er zich mede van tot
de ftrykftokken derMuzyk-Inftrumenten, enz.
Het lange hoofdhair was by de oude Gau-
len een teken van eer en vryheic: men fnyd
het. thans aan die gene af die het Kloofter
leven omhelzen, en zomtyds ■ mede aan die
gene die men infaam verklaart. In het begin
der Franfche Monarchy was het dragen
van lang hair een byzonder voorrecht van de
Prinfen van het Koninglyk geflachc, en de onderdanen
droegen het kort om het hoofd af-
gefneden. Eenige willen dat het zelfs korter(
.oflanger afgefneden wierd, naar mate van het
meer o f minder aanzien van hunnen rang.
Het hoofdhair word tot het zamenftellen
van Paruiken gebruikt; ’ c geen een hoofd-
-delczel is dat thans'zeer algemeen om zyne
gemakkelykheit geworden i s , hier om is
het hair een vry aanmerkelyk onderwerp van
koophandel geworden.
Men geeft mede de naam van, Struisvogelen
hair aan het dons van deze Vogelen :
zie S t r u i s v o g e l .
H A L F S L A C H T I G E D I E R E N .
C Byv oegz.') Men heeft verfcheide foorten
van Halfüachtige Dieren , wier hart maar
eene holligheit heeft: men wil dat het hart
der Schildpad ’er drie heeft. Memoriën van
de Akademie der TVetenfchappen van Parys,
voor bet jaar 1703. .
H A L F S C H I L D I G E I N S E C -
T E N , Hemiptera. Deze naam geeft men
aan de Infeéten waar van de fcheden der
vleugelen zeer veel overeenkom!! met vleugelen
hebben ; alleen zyn zy zoo zacht
niet, meer gekleurt e,n minder doorfchynen-
de. Men zou zeggen dat deze kokers half
vleugelen en half dekfchilden waren. Plet
is hier van dat het woord Hemiptera ge-
vormt is , ’ t geen eigen tlyk halve-vleugelen
betekent. Men vind zelfs halffchildige mannetjes
die in ’ t geheel maar twee vleugelen
hebben, gelyk de Kermes en Cochenielje:
hunne wyfjes zyn Aptera, dat is te zeggen,
ongevleugelt. De mond van deze Infecten
is een foort van fnuit die zyn oorfprong
onder het borftfchild heeft, o f langs het on-
•derfte gedeelte van bet zelve borftfchild verlengt
is. Het masker van de Halffchildige
Infeéten, gelykt vry wel naar het volmaakte
Infeét, uitgezondert de vleugelen en fchè-
den. De lie er Geoffroi hééft, in zyne Iii-
fforie der Infecten van de nabuurfchap van
Parys, een omftandige omfchryving van de
eedaanteverwiffeling en de byzonderheden
van deze kleine Infeéten gegeven. Men kan
mede de woorden Wa t er-S chorpioen,
P l a n t l u i s , K e rme s , C ocheniel j
e , K r e k e l , W a n d l u i s , V l i e g ,
Wandluis Rugzivemmer op het artikel Waxd-
l u i s , en In s e c t , raadplegen.
H A L V E M E T A L E N . CByvoegzf).
Men haalt geftadig de.befchryving van een
nieuw Half-Metaal aan, ’ t geen in de Co-
baltmyn van Foerila in Hilfingie gevonden
isr en waar van de Heer Cronftadt onder
'de naam van Nickel in de Memoriën der
Zweedfche Geleerden, 13de D e e l, voor het
jaar 1751, én 16de D eel, voor het jaar 1756,
melding van gemaakt heeft. Zie N i k k e l .
Zedert deze tyd heefc men noch van een
ander nieuw Mineraal gefproken , ’ t geen
men in de nabuurfchap van Gera.in Voigt-
land vind: het is hier in een middelmatige
dikke ader geplaatft, die tegens een berg
lecht. Niemand heeft het tot heden toe
noch bepaalt, noch genoemt, om dat des-
zelfs eigenfchappen zeer vreemd zyn: dit is
een zeer ftofachtige zelfftandigheit, die by
uitftek wit i s , en byna gelykvormig aan het
Brianfons k ry t, men zou zeggen dat het een
Gubr van zilver was , dat zeer fmerig in
het aanraken is. Zie hier de voornaamfte
eigenfchappen, die men reeds in dit mineraal
ontdekt heeft; ten if t e , het is zeer ge-
fchikt om het goud en zilver te polyften,
en glans te geven; ten 2de , het verandert
in het vuur niet, en men kan het niet fmel-
ten; ten 3de, het is zeer goed om het vel
van het aangezicht en der handen te reinigen
en zacht te maken; ten 4de, wanneer
het met water gemengt word, zoo ontbind
het zich tot dien trap dat men ’ er plaaftef-
beelden mede verniflen kan, welke vervolgens
verzilvert fchynen ; ten.5de, men kan
"er tekenpennen van maken, met welke men
by wyze van potlood op het papier teekent:
hare trekken zyn zacht, fmerig én glansryb,
en zy zyn vooral gefchikt, om bloemen
mede te teekenen die men vervolgens afzetten
o f kleuren wil: ten 6de, men trekt
’er een Magifterittm u i t , ’ t geen dat van
den Bismuth oneindig overtreft; en ten 7de,
het kan dé Orgelmakers dienen, om de dic-
mét van hunne vormen te béftryken , die
hier door onder het fmelten bewaart word,
en zoo ras niet verbranden zal: voegt hier
by dat het aan de orgelpypen ,' een poly-
fting als zilver g e e ft: zou dit nieuwe Mineraal
geen wit Potlood zyn? Zie P o t l
o o d .
H A M S T E R . Dit H een foort van
Rotten die zeer menigvuldig in Duitfchland
z y n ; de Hamfters vormen onderaardfche holen
die zeer aanmerkelyk zyn , en zy brengen
groote nadeelën aan de Granen toe.
De Hatnfter'gelykt eenigzins naar de Wa-
ter -Rot, door de kleinheit van hare oogen,
en de fynheit van haar hair; z y gelykt ’ er
mede door de inwendige deelen n a ; maar
haar ftaart is veel korter als die van de Wa-
te r -R o t ; haar rug is gewonelyk bruin, en
haar buik zwart; men hééft ’ ér mede, die
geheel zwart, en andere die geheél graauw
Zyn : mogelyk komen deze verfcheidenhe-
den alleen van den ouderdom voort*.
De Hamfters' wonen onder de aarde; en
de vorm van hare holen verfchilt, volgens
den ouderdom, Sexe,en aart van den grond.
De mannetjes en wyfjes vormen ieder hun
hol afzonderlyk; dat van het mannetje heeft
een fchuinzë opening, welke tot een ingang
dient; aan het einde van dezen ingang is
een loodlynig hol ’ c geen tot in kamers o f
vertrekken nederdaalt; de , ingang van dat
van het wy fje heeft dezelve gedaante, maar
in plaats van een eenige loodlynige holte
hééft het ’er v ie r , zeven o f acht, welke
dienen om de jongen 'éen vryen .in- en uitgang
te geven. Ter zyden van deze'loodlynige
holtens, op een afftand van een o f
twee voeten, graven de Hamfters van beide
Sexen , drie o f vier byzondere holen ,
welke zy onder en boven de gedaante van
een gewelf géven, in het eene.begeven zy
zich met haar huisgezin, en in de anderen
verzamelen zy den nodigen voorraad tot haar
onderhoud. De diepte van deze holen is
zeer verfchillende, een jonge Hamfter geeft
in haar eerfte jaar niét meer dan de diepte
van een voet aan haar h o l; en een oude
X delft