3ao REUKWERK. REUS.
gens den wind-voorttrekken : een natuurlyk
begrip fchynt hen te: onderrichten, dat, zonder
deze voorzorg, de Infeéten die zy duchten
, hén gemaklyk volgen konnen. De
Herders , . in tegendeel, zyn bewüft , dat
■ wanneer,zy de. Rendieren,.'tegens den wind
op , naar de Weiden brengen , zy den ge-
Iheelen dach , al loopende en fpringende,
.zullen voorttrekken , zonder te eeten , en
zonder dat -iemand in ftaat is , om hen te
'konnen volgen. Vermits de Rendieren den
voornaamften grondflag van het beftaan der
Laplanders zyn , en dat de gezwellen o f
ftceken der Dafen , zomtyds-van ziektens
gevolgt worden , die b y n a e e n derde gedeelte
van de Kudde,doet ftervcn , zoo zou
men dit Volk een grooten dienft bewyzen,
wanneer men deze .Dieren , die hen voedzel
en klederen verfchaffen , voor een zoo'ge-
vaarlyken'kwaal befchutten kon: de Heer
Trhoald ftelt v o o r , om eenige droppelen
goeden Teer , in iedere opening , te gieten
, die men op den rug van een Rendier
gewaar word ,-om dus het Infedt te verflikken,
in welken ftaat het ’er zich in bevinden
mag.
'R E U K W E R K . ( Byvoegz. } Bladzyde
3 9 2 ,2 de kol. reg. 32. Zomtyds deelen de
bloemen die onze-, bloemperken verzieren ,
aan den dampkring, een zoo zagte en aangename
geur mede , als de reuken bezitten, die
een warme wind de fpeceryachtige velden
van Arabien, doet uitwaaflemen. |
D it is gewonelyk de grondflag van de
Reukdoosjes en Pots-pourris. Men weet dat
menden naam van Pots-pourris , aan een
Weirieként Mengzel, gegeeven heeft ; . ’ t
’ c geen een vermenging.is van alles wat een
lienyken geur van, zich g eeft;, altoos acht-
geevende ,, dat ’er een zekere pverépnkomft
tuflehen de reuken plaats h e e ft, want het
kan gebeuren , dat zy , of,aangenamer door
de vermenging worden , o f dat zy onderling
elkanderen verderven: men befluftdeze
reukwerken , rin goude o f zilvere doosjes ,•
die naauwkeurig, fluiten , en welke men by,
zich draagt, om hen naar zyne begeertens
te openen o f te fluiten ;, o f in aarde -of por-
celeine: vaten , waar van de dekzels door-,
, boort zyn , om de geuren doortocht t e l e ven
, en zich door, de vertrekken , te doen
verfpreiden, in welke deze Reukvaten, ge-
phatfl zyn. : ,
Het gebruik der Reukvaten , is zeer, oud.
De Indianen hebben dn alle tyden Reukwerken
gebrand , om hunne gaften met meer
luifter te ontvangen: het rookende wierookvat
, is in de hand van den Priefter , een
Reukvat. T o t welk een trap hebben de
Romeinen bunnen, welluft in het ftuk der
geuren niet gebracht , ’ t zy in de' offerhanden,:
’ t zy om een teken van eerbied aan' de
aanzienelyke Lieden te, geven : men bediende
Ter zich mede in de Schouwfpelen en
Badftoven van; en deverkwifting der Reukwerken
wierd in de vieringen der. lykftatien
zoo overdadig, dat derzelver gebruik dóór
de Wet-der twaalf tafelen, verboden, wierd.
Door welk eene tegenftrydigbeid hebben de
Roomfche vrouwen , thans een afkeer yan
de reukwerken ; en waarom;zingen de Dichters
thans alleen den geur van den adem van
hunne Meeftereffen , zonder mede de Muskus
en Amber te zingen , welke welriekende'
lichamen haar een aangename geur dóen
verkrygen? |
, R E U S . Men verftaat door dit woord
een Menfch van .een ongemeene grootte.
Het gefchil over .het beftaan der Reufen,
is’ ,over en weder betwift: de geheele Oud-
heit' maakt van verfcheide Menfchen van een
onmatige geftalte gewach , wélke zichi in
verfcheide tyden vertoont hébben , en alle
Schryvers zoo wel Gew.yde als 'Ongewyde,
Hemmen met elkanderen overeen , om ’er
verbazende zaken van te verhalen. Latere
.Schryvers, om gewicht aan deze verhalen
by te zetten, brengen ontdekkingen van ge-
raamtens o f beenderen by ,' welke zoo onmatig
groot zyn , dat het zyn moet-dat de
Menfchen tot welke .z y behoort hebben ,
wezentlyke Coloffen waren. Echter wanneer
men alle deze-getuigeniffen van naby
onderzoekt; wanneer men de woorden van
den Gewyden tekft , in hunne natuur.lykfte
betekenis neemt; wanneer men de Oófter-
fche o f Poëtifche,, grootfpraak. tot een fede-
lyken zin brengt; wanneer men de verdiensten
der; Schryvers-ovëf weegt’; wannéér Imen
de Reizigers van reen, zekere Order , tol de
zaken' bepaalt die zy zelfs gezien ,'v ó f van
getuigen .vernomen hebben, welke niet verdacht
z yn ;-wanneer men de beenderen van
het Menfchelyke Geraamte aandachtig bc-
fchouwt; wanneer men het gezach der Zec-
rlieden, welke hier tot,getuigen dienen moeten
, op deszelfs waarde fchat; en wanneer
men de wyze overeenkomft'van de Natuur
volgt,
RHEETJ'E.
v o lg t, zoo zal dit voorftel zoo moeijêlylt
«liet meer zyn om op te loden. De 'Ridder
-dejaucourt, heeft alle deze byzónderheden
-in de Dictionaire Fncyclopedique, onderzogt;
„en hy doet zien, dat alle deze verhalen met
tegenftrydigheden en misdagen , tegens de
-tydrekenkunde vervult zyn ; en in een woord,
dat zy door de omftandigheden zelfs vernietigt
worden , waar mede de Schryvers hen
doen gepaart gaan. Verfcheide zeggen , dat
-wanneer men de geraamtens der Reuzen naderden
, z y in fto f veranderden; zy moeiten
zulks doen' om de nieuwsgierigheit van die
,gene voor te koomen , welke hier omtrent
twyffelachtig waren : hier ziet men dat de
eenvoudigheit van eeffSchryver, voor waarheid
de vertelling van een-eeuw van duifter-
heid aangenomen heeft ; elders is het een
gebrek van vertaling , o f verklaring , die een
woord , door een ander o ve rz e t, -waar van
de zin het zelfde niet is , enz.
Wat de ontdekking van-tanden , wervelbeenderen,
ribben, dyebeenderen en fchouw-
deren betreft, die men, om hunne lengte en
dikte , voor beenderen van Reuzen aangezien
h e e ft, en welke mpn in veele Steeden
bewaart, en als zoodanige vertoont , de
Natuuronderzoekers hebben beweezen , dat
dit wezentiyke beenderen van Olyphanten,
wezentlyke deelen van Landdieren, o f van
Walruffen , W-alviflche-n , o f anderen van
dit foort zyn ., die h y toeval onder de aarde
bedolven zyn op de plaatzen op welke men
hen vind. De beenderen . by voorbeeld ,
die men in het jaar 1613, te Parys vortoonde,
en vervolgens naar Vlaanderen en Engeland
overbracht, als die van Teutolocbus zynde,
waar van de Romeinfche Hiftorie fpreekt,
bevond men beenderen van oen Olyphant te
zyn. Deze bedrieger-y is niet nieuw : Sue-
tonius verhaalt, in het leeven van Auguftus,
dat men reeds in dien tyd bedacht had , om
de beenderen van groote Landdieren , voor
beenderen -van Reuzen o f Helden , te doen
doorgaan. Alles liep te zamen om het gemeen
in deze beide opzichten te bedriegen.
Het ftryd dus , tegens alle waarfchynelyk-
heit, dat ’er in de Wereld een Gedacht van
Menfchen aanweezig is , '’ tgpen uit Reuzen
beftaat: die gene , die , gelyk de Patago-
niers, (dit zyn de Inwoonders van Chil-y ,
in de nabuurfchap van het Land van Magèl-
laan ) een reusachtige geftalte hebben, overtreffende
hoogte van zes en een halve voet
niet, Dus*moeten de Reuzen , even als de
RHYNBEZIEN. RIB. 321
Dwergen, als een zeer zeldzame , byzonde-
re en toevallige verfcheidenheit befchouwt
worden. Voor ’ t overige kan de Lezer de
uitmuntende Natuurkundige Verhandeling,
'over de Reuzen , van den Ridder Hans b/o-
ane raadplegen, die in de Phïlofophie Transactie
; ». 404. ingevoegt is ; alsmede de onlangs
uitgegevene en beuzelachtige 'Verhandeling
van de Reuzen van den Vader Jozcpb
Tarrabia, een Spanjaard.
R H E E T J E . Dezen naam ‘geeft de
Heer Brijjan aan een gedacht van viei voeti-
ge en herkauwende Dieren, wier kenmerk
is , dat zy geen fnytanden in de opperkaak,
acht in de onderkaak, de voeten gevorkt,
en geen hoornen hebben. T o t deze behoo-
ren : ten i f t e , het Afrikaanfcb Rbeetje.
Ten 2de, het Guineefcb Rbeetje, ’ t geen het
Afiikaanfch Heft met rood hair van Seba is.
Ten 3de, het Indiaanfch Rieetje; dit is het
Congoosfche Hert van Kolhe. Ten 4de, de
Muskus Rhee, en de Xe der Chinezen : en
ten 5de, hét Rbeetje van Suriname, ’ t geen
de roodachtige, en met wit gevlakte, Hinde
van Klein is.
R H Y N B E E I Ë N . (Byvoegzelj. Do
vruchten van de . kleine Rhynbeziën , Ly-
cium galiicum, groen geplukt zynde , worden
Avignonze Beziën , Géele Beziën , o f
Franjcbe Beziën genoemt. De Verwers, en
vooral de Leertouwers, gebruiken haar om
geel te verwen , met ’er Aluin , in gelyke
deelen, by te voegen. Dit foórt van Rhyn-
bèziën, groeit in overvloed.op de ruwe en
aardachtigé plaatzen , in de nabuurfchap van
Avignoh , en in het Graaffchap Venaifïïn.
Men vind haar mede in Dauphiné , in Lan-
guedoc, en in Provence : het boompje dat
haar voortbrengt, is een doornachtige Heester,
wiens wortelen geel en houtaehtig zyn,
deszelfs takken , zyn twee o f drie voeten
lan g , en met een graauwachtige fchors bedekt.
R IB . Dezen naam , geeft men aan een
lang gekromt been , welk aan de zyde van
de bord in een fchuinfche ftrekking geplaatft
is : zie op het woord B e en , het artikel
Menfchelyk geraamte. Het zy ons geoor-
looft hier te zeggen, dat de barfting der 'ribben.,
niet dan een ydele naam is ; en hare
gewaande inzinking zpnder breuk , niets dan
een louteï verdichtzej , ’ t geen de Ledezet-
Sa ters