43® W O R M M A C A Q U E . W O R T E L .
W O R M M A C A Q U E . D it js de
CuTcbrilla van de Ooft-ludién , en de Fu~,
glncuru van de May nas. Deze Worm is óp
Cayepiie onder dép naam van Aap-viarm ó f
Macaque bekent. Hy is: zeer dun aan de
béidejuit-eindep-s: zyn lichaam Heef: ver-
fcheide duimen lengte. Dit Dier onthoud
Zich tüflcben rel en vleefch , en veroorzaakt
een gezwel ter groote van een hoon : om
dit I'nfeét.uit te dry ven, tracht men het dóór
middel van'een draad, af.te binden., die
óm een Hokje gewonden is , het geen met
eenigfe -vettigheit 'bcftre.eken is. De. Heer
de la Condamine heeft op Cayehne de eenig-
fte van deze wormen afgeteekent die hy ’ er
gezien heeft , en -hem in brandewyn bewaart.
Men w i l, voegt h y ’ er by , dat dit
Dier dóór den fteek van een (óóit van Mug
óntftaat; maar het Dier ’ t g e en ’er het eitje
van lecht, is noch onbekènt.
' W O R T E L . QPyvoegz.j De Heer Adan-
fon zecht, dat men gewoon is , om den naam
van •wortel aan de bollen der lelièswyze Planten
te geeven; maar'dat dit fteejen in ’ t verkort.
zyn ; dat is te zeggen. ,_een foort van
knoppen dié doof dén voetfteun der vleesachtige
bladeren gevormt worden , die in
fehuhben by elkanderep verzamelt zyn ,
welke in een fluiten ; want men vind vezel- ,
achtige wortelen onder hen. Iedere'bol
verlengt zich alle jaren door zyn boven g e -J
deelte , o f .door dé zy.de -die de wortelen
uitgeven; terwyl het oude ondergedeelte , J
o f de zyden vergaan zoo ras de Plant ge-
bloeit heeft. Men yervyapt, zecht deze
Schryver, dlkwyls ten onrechten, de vlees-,
achtige bollen , geiyk die der Tuberoozen,
Van het Zwaardkruid , der Saffraan , en
van het Standelkruid, met de bollen ; ter-
wy l het ware wortelen zyn die èeri weinig
kruipen met - een nieu we bol- voort te brengen
, weike een tniddejfoort frhy-nt te be-
flaan tuflehén dè bollen der Tulpen , Hya-
cinthen, NarcifTen, enz., en tuflehen déze
vleesachtige wortelen van het Bollifch en
Gember. 'De vezelachtige wortelen van de
langlevende Planten, maar wier fteelen zich"
aHe jaren vernieuwen , koomen wéder op
nieuw voort aan de zyde van de oude:, wel-
ké fterven.
’ Alleen -heeft men de Poorten van Byflus ,
eenige Paddeftoelen , en de foorten van
Ze e -W ie r, die in plaats van wortelen, een
fchijverswyze „of porieachtige zamenpakking
hebben ,' die klóksvyys o f zuigerswys , gevormt
is.
De Wortelen van alle de Planten :, R e k ken
zich in ’ t algemeen nederwaarts., o f
breiden zichhorifontaal uit; maar men heeft
’ er welke fcheuten uitgeeven die zich lood-
lynlg meer als een voet boven de aarde verheffen
, en die het water zomtyds bedekt.
Hoe veel andere wortelen bieden mede geen
zonderlingheden aan , welke alzoo aanmer-
k.elyk zyn 1 zie M a ng f.E.
Men geeft den naam van hartlévende Wortelen
^Vivos radices ,aan de gewortelde Planten
, die uit een wortel , maar verre van
den (lam, voortkomen; in diervoegen, dat
men haar met den wortel opnemen kan ,
zónder den ftam te benadeelen. De Olmen
en andere Boomen , dié aan de groote wegén
geplant, zyn , wier wortelen verplet ,
vertrede o f befchadigt worden., brengen een
aanmerkelyke méenigte van dit foort van
takken voort.
I n ’ t algemeen brengen de Planten, die
óp nieuw wortelen fchieten, mede een
overvloed van wortelen , en vooral, van
takken voort, wanneer men haar in de aarde
in een omgekeerde ftrekking plaatfl;; by
voorbeeld met de wortelen ó f het dikke gedeelte
naar boven gekeert, en de takken o f
het fpitze uit-einde in de aarde ; alsdan vergaan
de fcheuten der bedolven takken., en
’er koomen boven hen , en de opzwellingen
welke tot eefi fteunzel aan dé bladeren dienen.,
wortelen voort, welke eerft eénerich-
ting neemen om .zich in de lucht op te, heffen
, maar die'zich vervolgens nederwaarts
krommen. Het is mede dus'met de wortelen
geteegen: z y brengen takken voort welke'eérft
een weinig paar de aarde geftrekt
z yn , maar die zich èiriddyk krommen , om
naarden hemel op te fchieten. Het is'aan-
merkenswaardig., dat de nieuwe wortelen
-veel grooter zyn als de, takken waren, wel>-
■ ké zy vervangen, en de niéuwe takken veel
kleinder als de oude zyn ': zie de omfchry
ving van dit 'wonder , op het woord Boom.
De Apothekers onderfthéiden v.yf.kleine
afzertende Wortelèn; deze zyn, die yaiThét
Stalkruid, de Klapperboom , de Kruisfftffèl,
het Hondsgras , én. id.,.Meekrap. De v y f
gföote afzetlende Wortelen zyn , die van
dè Eppe, 'dé Aipergie, de Venkel, ie Per
térfelie, en dep MuizenJoorn.
W O UW .
WOUW, WOUWE.
. W O U W . ( Byvoegz. ) ; De .bek van. de-
■ zen Vogel iskrom.; e.n-, heeft, by na een.eft
■ een hal ven duim lengte de opening.der
.neusgaten is langwerpig; het inwendige yan
den bek is half zw art, en-half blaauw ; ,de
tong zeer breed; de oogen niet zeer groot;
de regenboogen der oogen zyn faffraanver-
wig: wanneer de vleugelen te zamengevou-
wen zyn , zoo ftrekken zy zich by na tot
■ aan het uit-einde van den Haart u i t ; zyne
nagelen zyn zwart. B e Wouw onthoud
zich op de Heiden, en op de onbebouwde
Danden, alwaar hy zich op de Heefters nederzet:
hy maakt zyaen neH in de moeras-
achtige .plaatzen.
W O U W E . (Byvoegz.) De wortel van
deze Plant is houtachtig, en fchiet fteelen
uit , welke zich ter hoogte van drie o fvie r
voeten-verheffen: zy zyn met lange en fmttl-
le bladeren bezet , die zacht in ’ t aanraken
zyn , de toppen der fteelen brengen in da
maand M e y , lange airen van kleine geele
bloemen v o o r t , welke door bloembladen
van een ongelyke groote, gevormt worden;
de vrucht is een zaadhuisje, ’ t geen zaden
bevat, welke bolrond en . zwartachtig z y n ,
en in Juny o f ju ly , ryp worden.
Deze Plant is de Refeda foliis fimplicibus
■ ianceolaiis integrh van Linmuus,
Bladz. ' 877, .2de kolom, regel 19. In de.
warme Landen , geiyk Languedoc , is zy
•zomtyds droog genoeg wanneer men haar in-
.zamelt; maar in de gematigde Landen , ge-
ly k Normandyen, Plcardyen . enz. , is het
-nodig dat men haar naauwkeurig droogt.
Mén moet -noch opmerken , dat men haar
-niet affnyd voor dat zy volkoomen ryp is ,
•en dat z y niet nat word , na dat men haar
ihgezamelt heeft: by deinzamelingmoetmen
Laar gelyks de aarde, affnyden.
De Verwers , befchouwen de dunfte en
-rosachtigfle Wouwe als de beHe ; zy laten
'haar kooken om de Wolle en Stoffen , geel
en groen te verwen ; te weeten , de witte
fchoon geel, en de andere groen , die te voren
blaauw geweeff zyn. Volgens de Frans-
fche keuren, moeten de donker groene , de
appelgroene , zeegroene , ligtgroene, en
zachtgroene Stoffen, eerff ge-aluint z y n ,
vervolgens met de Wouwe geverft, en ein-
deïyk üoor de blaauwkuip gehaalt worden:
■ zie, I n d i Iv ah sc .h B l a a u w , én Iwp
j G 0,
W R A N G E N . W YN G A A R D -TO R . 433
W R A N G E N . X Byvoegz. ) - Bladzyde
878, ijle kojóm , regel 2. • Men merkt op ,
dat het .zaad dér Wrangen alleen een vliesachtig
omkleedzel heeft , en zeer veel naar
dat van de leiieswyze Planten gê ly k t, hier
in , dat het uit een meelachtig o f vleesachtig
lichaam beHaat, ’ tgeetfeen klein vrucht-
beginzelbevat, dat kegel vormig is , een ee-
nig zaadblaasje-heeft, en het zaad horizontaal
doorboort , om uit te fpruitén; wanneer
-het voortkoomt fchynt het een lange
vezel te zyn , die zich, even als eenklaauw-
tje kromt; zoo ras het twee duimen lengte
verkregen heeft, zoo befpéurt men een klein
bolletje aan deszelfs uit-einde ; dit zyn de
eerfte blaadjes welke naar kleine fchubben
gélyken. De Wrangen fchieten hare fteelen
onverfchillig haar'alle zyden uit; alle richtingen
zyn 'haar even 'goed ; echter is de
plant in de richting van de kromming van
het zaad gekronkelt, en het jonge Plantje is
in een flangetrek in het zaadje gefchikt.
De Wrangen koomen In Zweden , op het
Alpifche Gebergte in Zwitzerland , in geheel
Vrankryk , in Italiën, en in Egypte ,
voort; en de Heer de Tournefort, heeft in
zyne Reize door de L e v an t, een fraaije
befchryving van de Armenifche Wrangen,
geplaatft : maar in wat Land zy ook groei-
;en mag, zoo ontmoet men haar gewonelyk
alleen op de ko ele, en voor de Zon befchut-
te plaatzen. Men vind^er in de Apothekers-
winkels, twee foorten v an; namentlyk, de
Kandiaanfche en Venetiaanfche, De eene
Is roodachtig,en de andere geelachtig: maar
deze kleuren konnen geen foorten vormen.
Wanneer men takken van deze beide kleuren
op een Plant lecht die in de fthaduwe
groeit: zoo verliezen zy deze kleuren , en
worden-witachtig.
W Y N G A A R D - T O R , Gryptocepka-
lus. Dit is een Schildvteugelig ln fe é t, ,’c
geen by de Landbouwers zeer bekent, en
zeer gevreeft is , om dat het.de Planten, op
welke het zich, z e t , af knaagt, en verdelgt.
Het Masker van den Wyngaard-Tor , veroorzaakt
zeer groote nadeelen, vooral in
de Landftreken, in welke men Wyngaarden
-heeft: zie Gribouris op hetartikel W vnstoK.
De Wyngaard-Tor , heeft een eironde gedaante;
zyne pootén zyn lang , zyn kop is
klein, en word voor een gedeelte, door de
rondheit van het jsórftfchüd, verborgen;zy-
I i i ne