kanderen gewricht z yn , zoo wel middelyk
als onmiddelyk door kraakbeenderen en banden
die de ruggraad het vermogen geven
•om aan de bewegingen van het lichaam te
gehoorzamen. De ruggraad der Dieren, ge-
dykt naar die der menfchen niet, zoo wel
door de menigte der wervelbeenderen als
door de beweging die z y weinig o f niet
■ hebben. In de Slangen die, gelyk de Co-
lubers, met vergiftig zyn, zyn‘ de wervelbeenderen
in grooter getal en buigzamer,
jdit veroorzaakt dat wanneeF zy by den Haart
gevat worden,. zy zich om den arm konnen
Ilingeren. De Adder die vergiftig is , heeft
d it vermogen niet. De uitflekken van den
ruggraad konnen in den menfch horifontaal,
in plaats van loodlynig zyn; gelyk men zulks
in de perfoonen opmerkt, die drayingen met
het lichaam maken, en ‘die men van hunne
jeugd in verfchillende buigingen geoeffent
heeft.
De Vogelen hebben alleen wervelbeenderen
in den hals, en z y evenaaren in lengt
e het overige van het lichaam. Maar men
z ie t hen zich nooit verkorten, en een onregelmatige
gedaante aannemen, gelyk men
zulks in de gebochelde lieden , onder de
•menfchen opmerkt, ten 3de; dat de rechte
Hand de zekerfte en ftevigfte i s , om dat het
oppervlak van d e ‘aanraking der fleunpunten
veel breeder is , en dat de laft ’er loodlyni-
ger op draagt.
Ten 4de, dat de beenderen breeder, dikker
en veerkrachtiger aan hunne uiteindehs
dan in hun midden z y n , op dat z y beter
tot de gewrichting in Haat zyn zouden, en
een aanmerkeiyke poging wederftaan konnen,
zonder uit 'hun plaats te wyken o f ontwricht
te worden , ten gde ; dat de béen-
plaatjés en derzelver zamenbechtende ftofte,
nader by elkanderen geplaatft, en in groo-
,ter menigte in het midden der beenderen
vereenigt zyn ,r als aan de uiteindens: hier
om zyn zy op deze plaats van een fïerker
en meer in een gedronge zamenweefzel: zy
zyn het die even ais zoo veel haakjes het
merg ophouden en beletten dat het op de
géringfte fchok niet nederftort, ’t geen zeer
hevige fmerten in de beenderen veroorzaken
zou ; dit is‘ de kwaal die men fpina-
nwntofa doemt: inderdaat wanneer'het merg
nedergevallen i s , zoo bekoomt het geen
voedzer meer , het verderft en fleekt* de
beenderen aan , welke hier door affchilve-
ien. Maar gelukkig zyn deze toévallen zeldzaam,
ten 6de; dat het ftaartbeen ’ t geen
kraakbeenig is by de baring buigt; maar wanneer
het met het heilig been vereenigt is ,
zoo dient het tót een hinderpaal, o f maakt
de baring moeyelyker. (H e t ftaartbeen is
mede dat gene dat tot een Haart door des-
zelfs verlenging dient) ten 7de, dat het békken
wyder in de vrouwen als in de mannen
is : hare ongenaamde beenderen zyn mede
. verhevener, hare heupen gelyker, breeder
en meer achterwaarts .geplaatft, ’t geen haar
zoo niet meer zwakheit, ten minften meer
bevalligheit in het gaan en danflen geeft.
Het borflbeen der vrouwen verbreed zich
van boven naar beneden, het is mede veel
breeder als dat der mannen. Hare borft is
mede veel korter, verhevener, breeder, en
haren buik is langer als die der mannen,
ten 8He, dat de borft der Dieren, zoo wel
viervoetige als vliegende , van die der menfchen
verfchilt; die der Viervoetige Dieren
eindigt in een ruggraad, die langs deszelfs
geheele lengte voortloopt, en hunne armen
zyn aan het voorfle gedeelte van de borfl
geplaatft; de Vogelen in tegendeel hebben
hen aan den rug, en hunne ribben zyn aan
een breedruggebeen vuflgehecht, met elkanderen
vereenigt, en met veel vleefch omkleed,
zoo ook mede de borfl, en z y zyn
met zeer krachtige fpieren bezet, ten 9de,
dat de Viervoetige Dieren , die zich van
hunne pooten bedienen om de fpyze aan
hnnnen mond te brengen , een fleutelbeen
gelyk de menfchen hebben: dat der Vogelen
is in evenredigheit veel langer, ’t geen
hen van een oneindig nut is om hunne vleugelen
in een gelyke affland van elkanderen
te houden, en om hen achterwaarts te brengen.
Men heeft opgemerkt dat de Viervoetige
Dieren die een fleutelbeen hebben,
gelyk Muizen, Eekhoorns, Aapen, enz. in-
wykende beenen hebben. Het Paard en den
Os hebben geen fleutelbeen, hunne armen
(de voorfle pooten), zyn aan het fchouw-
derblad voor de borfl vaftgehecht; ook zyn
hunne pooten krom ,- en hunne mammen
in plaats van aan de voorzyde te ftaan, zyn
achterwaarts geplaatft. Het fleutelbeen der
vrouwen is veel langer en .breeder als dat
der mannen, ’ t geen hare armen meer achterwaarts
brengt, en haar meer vlugheit geeft
in alles wat zy doen ; haar fchouwderblad
is mede veel platter en breeder als dat der
mannen, ’t geen gewelft en driehoekig is,
ten 10de, dat de voet, om wel gevormtte
zyn.
z yn , breed, lang en gewelft zyn moet, en
S t wy des te vaftef liaan en fterkcr zyn,
wanneer wy overeinde ftaan, hoe. grootej.
de driehoek is , die door het uiteinde_dei
voeten met de hielen gevormt word, t zy
'J ,r rte voeten buitenwaarts o f binnenwaarts
B E E R . (Byvoegz.) De Beeren, die in
den Zomer de boffehen en velden van Kam-
fchatka vervullen, zyri niet zeer woeft, en
maften nooit een menfch aan, ten miniten
zoo zV het niet flapende b inden, en het is
noch zeldzaam dat zy .h e t ombrengen. Het
vreemdfte is , dat de Beeren van dit Land-
fchap de vrouwen nooit beledigen: wanneer
zy des zomers wilde vruchten gaan inzame-
l.en, zoo volgen deze Dieren haar, en doen
haar geen ander nadeel, dan haar eenige der
vrachten *te ontroven die zy verzamelt heb-
ben. Wat kan de natuurlyke oorzaak van
dit foort van genegentheit zyn die zommi-
ge Dieren voor de Vrouwen fchynen te
hebben! . . , . ? De Inwoonders hebben ver-
fcheide wyzen om deze Beeren te. vangen,
en te dooden; maar de vreemdfte is die‘gene
die wy befchryven zullen. Een man
neemt in J zyne linkerhand een mefch , en
houd in zyne rechterhand een priem , die
aan de beide zyden fcherp i s , en een. touw
waar mede hy zyuen arm omwind: hy nadert
dus een Beer, die zich naar gewoonte
op zyne achterfte pooten opricht, en de Jager
met een geopende muil aantaft. Deze
fleekt, met zoo veel behendigheid als-moed,
zyne hand in den muil van den- Beer ,_ en
plaatft ’ er de priem rechtlynig in , indier-
voëven dat dit Dier zynen muil niet weder
‘toefluiten kan, maar dat het zelf, door de
wreede fmerten die het gevoelt , genoodzaakt
is om den Jager te voigen , over al
waar hy het leiden wil , zonder eenigen we-
derftand te konnen bieden. Men heeft een
minder gevaarlyk middel, om deze Dieren
te vangen, waarvan men in Zweden, Noorwegen
, Poten enz. gebruik maakt, dit is
dat men den honing die zy by uitftek-beminnen
, en uit de holle bomen halen, met
brandewyn bevochtigt, en hen dus dronken,
maakt.. De Kamfchacialers eeten het vleefch.
en vet vap- deze Diefen , en wanneer z y
eeu, Beer- gedood hebben, zoo zyn zy verplicht
om hünne- geburen. te onthalen.
B E E R E N K L A U',, Acanthus:,, feit
Branca-Urfina. ( Byvoegz,') D it is een Plant
die men in de Tninen aankweekt. Z y word
zeer gemakkelyk door middel van uitfpruit-
zeis vermenigtvuldigt, die men in een vte-
te aarde plant. Hare wortelen zyn d ik ,
hairachtig, uitwendig zw a r t, en inwendig
w it: hare vrucht bevat in, twee celletjes:,
twee rosachtige en platachtige zaden. F]r-
gilius, van het kleed van Helena fprekende,
zecht dat het met bladeren van Beerenklau
geborduurt en verziert was. E i dreunt
textum crocee vdamm acantho. iEneid. I.
653*
B E E M D -K L A V E R . (Byvoegz.)
Haar zaad moet, om geacht te worden, een
groenachtige kleur, met een weinig rood,
hebben: het moet mede in het water doorzinken.
Deze P lan t, die in het Engelfch.
Clover genoemt word, is flerk gezocht om
de verbetering, die zy aan de kleiaardachti-
ge aarde geeft, op welke zy groeit,, als mede
om de uitnementheit van haar hooi, en
de nuttigheit van haar zaad.
B E E S T , Beflia. Men verftaat door dit
woord een woeft D ie r , ’ t geen vain de wetten
der reden bevryd i s , ’ t geen zyn b y -
zonder wezen en zyn foort alleen door het
aanlokzel van het vermaak, en door het na-
tuurlyk begrip der behoefte bewaart. Her
Beefi wil en werkt ;• maar alle de daden die
by hetzelve verftand bewonen zyn bepaalt-
Het ondergaat, gelyk. wy , de. dood; maar
echter zonder haar te kennen,. Zie op het
woord Men s ch , het verfchil tuffehen de:
Beeften en het menfehelyk geflacht. Zie mede
op het woord D i e r , de vergelykende
voortgang in de fchakel van de verfchillende
foorten van Dieren-
B E E T . ( Byvoegz. ) De Beetftoelem
worden in de maanden April en Mey verplant,
het zyn alleen de wortelen der Beet
die men op bedden verplant, die groote bladeren
uitfehieten, en in het midden een wit:
en dik katoen hebben; en dit katoen is de-,
ware fto e l, waar van men tot de voorfpy—
ze en tuflehen gerechten gebruik uiiakt.
B E H E M O T H . (byvoegz- en' verhef.y
Men gift dat het- verfchrikkelyke Dier van:
welk Joh fpreeekt, de Hippotamus- o f bet
Nyl- Paard is. Zie dit woord. Mogelyk is;
de Behemoth niets anders.ala de fFairuti.wa.nt:
men;