55° MIER,
ligen die zy kendearedenen tot misnoegen
te géven, zoo wierpen zy het lo t, ’ t geen
pp St. Saturninus gevallen is.
Bladz. 88. ode kol. reg. 9. De Huizon!-
fche Mieren verfchaffen geen zoo gewichtige
dienfleh aan het menichdom , als de
J)lieven'van Bezoek in het Landfchap Pari-
mariho, in Suriname, enz. maar zy zyn mede7
zoo wreed niet omtrent andere Dieren,
Echter doet men haar in Zwkzerland , in
den Elzas , enz. byna tot dezelve gebruiken
diénen. Men trekt ’ er by voorbeeld,
een aanmerkelyjc nut van , om de rupzen
uit te roeijen : zie hier de wyze op welke
men ’ ér zich van bedient. Wanneer een-
boom door Rupzen befmet i s , zoo bétlrykt
men het ondérite van den liam met zacht
p ik, o f ontbonden 'kleiaarde, en men hangt
aan hét bovènfte gedeelte van den boom een
zakje óp , ’ t geen met Mieren vervult i s ,
en in welk men "een. opening laat, waardoor
z y konnen uitgaan. De Mieren lópen aan
alle zyden-langs den boom. neder, maar zich
dóór de pik o f leemaarde wederhouden ziende
, en doof den honger geperfi wordende,,
zoo vallen' zy op de Rupzen aan , die zy
alle verdelgen. Journ. Etranger, Avril 1762.
■ Bladz. 89. ïfle kol', reg. xo, van- onder.
Men merkt in alle Landen op ,‘ dat ieder
foort van Mieren een afzonderlyke troep
vormt, en dat men haar nooit met ëlkande-
rfen vermengt ziet; zoo de een o f andere,
by miftafling, zich in een neft begeeft, ’ t
geen van die van haar foort ïjigt fis ', zoo
■ yerlieH zy Onmisbaar hét leven , ten min-
Hen zoo z y hét geluk niet heeft, vaa zich
ipoedig' door de vlucht te redden. -
Bladz. 90. 2de kol.. reg. 8. De Mieren
worden.befchouwt als op een krachtige wy-
ze naar de pislyders en werktuigen der voort-
teeling a f fet zétten , .en als een byzonder
middel om de werking der werktuigen op
té wékken : het is. om deze reden , dat zy
als een uitmuntent middel tegens de zwak*-
heid dqr Grysaards, tegens de lamheid, ge-
fteltheid tot beroerfens , de zwakheid van
bet geheugen en onmacht,-befchouwt worden;.
en dit, wanneer z y uitwendig als. een
bad of'Hoving, o f inwendig gebruikt worden
: mem bedient ’ er zich mede van , tegens
dé ruizingen. der ooren. Zie de Ver~
Baniel-.ng7 eiiek de Mm:en vak dep- Heer:
M I E R E N - E E T E R .
Gould, Londen 1747, ep ;de Philofoph. Tran-
fait. N°. 482. Heet. 4.
M I E R E N - E E T E R , Urfus Formica-
rins. QByvöegz, en Verbet.')' Dit Dier is-
natuurlyk aan de luchtHreek van Noord-
Amerika ,. deszelfs kenmerk is dat het een
lange fnuic, een naauwe , en van tanden
Óntbloote muil heeft, en een ronde, en lange
tong, die het in de Mierennefien-fleekr,,
en te rug trekt, om da Mieren in te zwelgen,
waar vin het zyn voornaamft.® voedsel
maakt. Het grootfte foort van Mieren-
eéter vind men in Brazil en Güajana , alwaar,
het Tamandaguacn o f Tamandua „ou-
aJ[ou en Tamanoir genoemt word.
Bladz. 90. ode kof. reg, 9, van ond'. Dit
Dier heft zynen Haart opzynen rug op, bedekt
’ er zyn geheele lichaam mede, wanneer
het flapen w il, o f zich voor den regen o f
tegens de hitte der Zon bejchermeiï ; de
lange'hairen van deszelfs lichaam, en Haart
zyn niet rond in hunne geheele uitgeftrekt-
h.eit; zy zyn plat aan het uiteinde, en zoo-
droog in het aanraken , als verdort gras:,
dit Dier beweegt zynen Haart plotzeling en
menigvuldig vvanneer het vergramt is , maar
het laat hem onder het yoortgaan naliepen,
wanneerhet in eeuen vreedzamen Haat is , en
het veegt ’ér de wegen mede over welke het
gaat. Deszelfs pooten fchynen minder ge-
Ichikt om te gaan, als om te klimmen en
ronde lichamen aan te vatten ; hier om
houd het een-tak o f Hok met zoo veel geweld
vaH, dat het onmogelyk is om hem
dezelve te ontweldigen. -.
Het tweede van deze Dieren, is datgene
dat de Amerikanen alleen Tamandita noemen:
het is veel kleinder als de Tamanoir-.
het beflaat niet meer .dan ach,tien duimen ,
van het uiteinde van den neus tot aan den
oorfprong van den -Haart; zyn kop is vy.L
duimen lang, zyn muil is langwerpig', etr
aan de onder zyde..gékro.mt , zyn Haart is-
zes duimen lang.',.-en aan h e t: uiteinde! van,
hairen ontbloot, zyne. opren .zyn recht, en
een duim lang,, zyne tong is rond, achtien
duimen lang, en,in een foort van goot-,of
kanaal -gepLatH-,, # geen in de onderkaak
uitgeholt is ; zyn® beenen zyn weinig.meer-
als vier en een halve duim hoog., het heeft
vier nagelen-aan -de voorffie, ,en v y f aan de-
achterHe pooten; het kloutert en houd zoo-
vaH als. de- Tamanoir. ,. ep. gaat niet beren
voowr:
MIEREN-NËS T.
-voort: het bedekt zich met zyn - Haart niet,
•om dat deze hem tot geen befchutzel ver-
flrekken. kan, om dat hy voor een gedeelte
van hairen ontbloot, en behalven dit
veel korter als die van -den Tamanoir'.is :
wanneer dit Dier flaapt, zoo verbergt het
zyn kop onder zyn hals en voorfle poo--
tén.
Het derde foort is de Tamandua miri van
Brazil.
Bladz. 91. ïfle kol. reg. 26. Voor *r overige
hebben deze Dieren, die zoo veel van
-eikahderen door de grooté en evenredigheden
van het lichaam verfehillen , echter
veele zaken met elkanderen gemeen ,. zoo
wel-in de vorming als in de natuurlyke
gewópriteris. A lle drie voeden zy zich met
Mieren,'en dompelen hunne tong in den
honing', en andere vloeibare en kleefachtige
ZelfHandigheden; z y zamelen zeer fchielyk
het gekruimde brood en gekapt vleefch op.
Men kan hen- met gemak tam maken en
voeden; z y wederfiaah langen tyd het gemis
van allerlei foorten van vöedzel ; zy
flapen doorgaans gedurende' den dach , en
gaan gedurende den nacht uit: enz.
' Idem , reg. 30. Wanneer deze Dieren
honger hebben,- zoo begeven zy z ich , om
de Mieren te vangen, naar een mierenneH,
plaatzen hunnen muil op de aarde ter plaat-
zen alwaar de Mieren voorby komen , en
Heken hunne tong dwars over het voetpad;
de Mieren houden hier door f li l, en hunne
tong is ’er in een oogenblik door bedekt':
zoo ras zy gewaar worden dat zy ’ er
genoegzaam mede bedekt is , zoo trekken zy
haar in , en.zwelgen deze Infeften door; zy
herhalen deze haudèlwys zoo lange als zy
door den honger geperlt worden.
Idem, 2de kol,.reg. 4. Men wil dat deze
Dieren, die een flerke 'mierenreuk van
zich geven, even als de Meerkatten, hunnen
Haart nederwaarts krommen , en ’er
zich als van een hand van bedienen om zich
•aan de takken der boomen vafl te hechten;
in dezen Hand flingeren zy hun lichaam, en
naderen met hunnen muil de gaten en holligheden
der boomen; zy Heken ’ er hunne
.tong in,.en trekken haar vervolgens plot-
zeling te rug, om de Infeften door te zwelgen,
die ’er zich aangehecht hebben.
M I L D E . M I L D K -R U ID . s j i
M I E R E N - N E S T . (Byvoegz.) De,
ze naam geeft men aan die kleine aardhoop-
jes die de Mieren by wyze van kegels tot
haar gemeen verblyf vormen , en om ’er
hare jongen in op te voeden. Zie M i e r .
M I L D E . { Byvoegz.) De IVitte Milde
jheefu een rechte en vezelachtige wortel, die
alle jaren op nieuw voortköomt. Have Heel
is hoog en getakt, rondachtig aan het-on-
derfte gedeelte, en hoekachtig omtrent dén
top. Hare'bladereh zyn glad, zacht, drie,
hoekig, geelachtig groen, en even als meelachtig.
Hare bloemen beflaan uit helmflylt-
jes. Hare zaden zyn bruinachtig. De Roede
Milde verfchilt van de vorige,alleen door
hare bloedkleur o f bèmorfle pürperve'rf, waar
mede zy gekleurtds, De Stinkende Milde
heeft kruipende fleelen: hare bladeren gewreven
zynde , geven een reuk als pekel ,
o f van een verrotte Makreel van zich. Men
kweekt haar in de moeshoven aan. Wanneer
men haar eenmaal gezaaic heeft . zoó
koomt zy alle jaren op nieuw voort, dooi
hare zaden welke afvallen,
M I L D K R U ID , ,C Byveegz,) De bladeren
van déze Plant Haan op- ronde eft
harde Heekjes, die,zich. in een tros by el-
kanderen voegen. Wanneer deze bladeren
naby de Heeltjès afgefneden en gedroogt
worden, zoo, kronkelen zy zich en bootzéh
alsdan door hunne gedaante het lichaam en
de pooten der Infeften n a , die men Dni-
zéndbeenen noemt. De Languedokkérs geven
deze Plant den naam van Verguld-Kruid,
om dat hare bladeren een goudkleur by heldere
zonnefchyn fchynen te hebben. Men
noemt het Mild-Kruid, i n ’t Spaanfch Do-
raditta, in ’ t Portugeefch Douradinha , eh
in ’ t Italiaanfch Hinderata. Men vind een
afbeelding van deze Plant, Op de 318 plaat
van de Inftitut. van Tournèfort. Men roemt
vooral die gene, die men van de bergen'
van Andalouziën , Cafliliën, Arragon, CaV
talogne en Valence brengt. Z y is overvloediger
wanneer het weder regenachtig geweeH
i s , en veel zeldzamer by groote droog-
tens.
Men heeft in deze Plant de eigenfchap-
pen- van een krachtig Pisdryvent middel gevonden
; en zy is zeer in de mode geworden
zedert de genezing van den Graaf d'Hu-
teitil, die ’ er zich met veel nüt tegens het
I i a gra