G R O T . G R O 352 U G R O U. G R Y Z E A M B E R
Bladz. 390. %de kol, reg. 17., De Grot
van Befancon , o f de Tskeldcr. De grond
van deze Grot is hondert .en zes en veertig
voeten beneden "het oppervlak van het veld:
de ingang .is zeftig voeten wyd., en omtrent’
.tachtig voeten hoog; de Grot beflaat hon-
dert v y f en dertig voeten in hare grootfte
breedte, en hondert acht en zeftig voeten
in lengte. Men ziet ’ er dertien o f veertien
pyramiden van ys in , die zeven o f acht voeten
hoog zyn. Deze Pyramiden zyn waar-
ïchynélyk gevormt in de plaats van die gene
welke men’’ er in het begin van deze
eeuw zag, en die in het jaar 1727 verbroken
wierden, tot,gebruik voor het Campè-
pement van de Saone , het ys ontbrak op
dien tyd'in Befancon.
Bladz.. 390. .2de 'kol. reg. 27. Zomtyds
Tcoomt ’er uic deze G ro t , gedurende den
"Winter., een nevel v o o r t , die een gering
e , dooi aanduid; maar 200 ras de warmte
zich'dóet gevoelen, zoo vermeerdert het
ys. ’Er "heerfcht altoos in dezen Yskelder
een hevige koude. .Wanneer men een pi-
"ftool in deze Grot affchiet zoo veroorzaakt
dit een a’anmerkelyk geraas. .Mogelyk zou
.het niet verftandig zyn , dat men deze proefneming
te dikwyls herhaalde", om dat z y de
Rukken Y s zou konnen doen los gaan, waar
mede het gewelf bekleed is.
Men ziet uit het voorgaande , dat-.déze
Grot aan de Natuuronderzoekers een ver-
lchynzel aanbied, ’t geen het eenigfte in zyn.
foort in de Natuur is; het y s R geen ’ er,
gedurende de hitte-van den Zomer, in gevormt
word, bewyft dat de koude die in
dit onderaardfche hol heerfcht zeer wezent-
l y k , en geenzins hetrekkelyk is., gelyk die
-der andere Grotten, en dus by gevolg een.
uitzondering maakt, in de regelen die.de
Natuur gewonelyk volgt. Hier om heeft
de Heer de Fenolles., Intendant van het Fran-
fche Comte, wanneerhy onderricht wierd,
dat men ’er het ys uithaalde, naarmate dat
het gevormt wierd, en deze riatuurlyke zeld-
zaamheit bewaren willende, de ingang van
de Grot door een muur v^n twintig voeten
hoogte doen fluiten, in welke een kleine
deur gemaakt .wierd, waar van de fleutel in
"bewaring van de Schepenen van het Dorp
geftelt wierd , met verbod om ’er iemand
in te laten komen, om het ys weg te nemen
: zte .de artikelen ,Y.s .en Y s s E l*
G R O U G R O U . Dit is een'foort van
kleine Amerikaanfche Palmboom: hy is met
doornen tèr-leiigte van vier o f v y f duimen
bezet. Deze boom , die van den .waren
doornachtigen Palmboom .verfchüt, brengt
jroswyze vruchten ter grootd van een kaatsbal
vo o r t, zy bevatten een kleine kokosnoot
die grooter als een hazelnoot, zwart,
tl ad pn zeer hard is , deze befluit inwen-
ig een witachtige, ta y e ., fmakelooze, en
zeer onverteerbare zelfftandigheit: echter
word z y door de Negers menigvuldig gegeten.
De Wilden perffen ’er een olie u it ,
waar mede zy hun lichaam beftryken. De
.kool.die deze-boom voortbrengt is oneindig
beter als die van den aangek weekten
Palmboom, De bergen van Grenada , in
Amerika, zyn geheel met.dit foort van hoornen
bedekt,
G R -Y Z E A M B E R . (Byvoegz.) Men
■ vind de Gryze Amber op de Zee-Stranden,
langs de Eilanden die zich van dé kuft van
Mofambique totaan-de Roode-Zeè nitftrek-
ken. Hy beftaat uit ftukken van meer of
min groote. Een dezer was de klomp Gryzen
Amber die hónden twee en veertig ponden
woeg, en door .de Hollandfche Ooft-
Indifche Maatfchappy voor -elf duizent Kronen
van den Koning van Tidor gekocht is.
Een ander groot ftuk Gryzen Amber., ’ t
geen twee hondert en v y f en twintig ponden
woeg, wierd door de Franfche Ooft-
Indifche Maatfchappy op de verkoping te
Oriënt in het jaar 1755 te koop geftelt. Ik
wierd in het jaar 1761, door een ryk Koopman
van Marfeille, verzocht om my op de
plaats te laten vinden op welke men dit ftuk
Amber overgebracht had,, ten einde hetzelve
te onderzoeken: ik deed een yzere boor maken
, om het te konnen doorboren, De eer-
fte-laag beftond uit, vry goede Gryze Amber,
die gebladert en met bekken van Vogelen
o f Spaanfche Zee-Katten vervult was:
de tweede laag was aardachtig, had weinig
reuk en een fmaak als Zee- Zout. De noot
van den klomp was bruinachtig en za cht,
en had "een reuk even als Bitumen. Dit
fchoone en zeldzame ftuk Gryzen Amber
wierd voor zes en twintig duizend hollandfche
guldens verkocht. De wezentlykfte
kracht van den Gryzen Amber, is dat hy
kramp wederftaande cn pynftiilende-is, ten
.naaften by gelyk de Muskus en het Bever-
G U A C U C U J A . G U A Y A V A S .
geil., en dat hy verligting ;n zekere opfty-
gingen, ftuiptrekkingen en andere zenuwkwalen
geven kan. Men kan hem inwendig
in een gifte van een half grein, tot tien
o f twaalf greinen, en zelfs in een grooter
hoeveelhe'ic laten gebruiken; want ten opzichten
van de giften heeft men in zeker
voegen , geen vafte regel , voor dit foort
van-geneesmiddelen en ziektens.
Mogelyk is de delf bare, vette en onbekende
ftoffe, die men in Finland gevonden
heeft , en waar van in de Memoricn der
Zweedfche Akddemie, voor het jaar 1743, melding
gemaakt word, een foort van witach-
'tigen Amber,die geen reuk heeft; maar waar
van de reuk zich zou konnen ontwinden,
wanneer hy met een weinig poeder van
mofch en fuiker vermengt, en vervolgens
een weinig voor de lucht blootgeftelt wierd;
mogelyk zelfs is dit niets anders dan een
foort van delfbare Seep o f IValfchot.
G U A C U C U J A ov W A T E R - V L E -
D E R M U I S , Vespertilio aquaticus. Dit
is een Braziliaanfche Vifch , wiens kop,
die zeer groot in evenredigheit van zyn lichaam
is , de gedaante van een ploegyzer
heeft. Hy heeft tuiïchen de oogen een zeer
harde hoorn, die twee vingeren lang i s ; zyn
mond heeft geen tanden. Zyn huit is van
fchubben ontbloot, maar met knobbels bezet
, zy is bruinachtig op den ru g , met
zwart aan de zyden gel pikkelt, en rood onder
den buik, Zyne vinnen zyn zeer verheven.
G U A Y A V A S . fByvoegz. j Zyn hout
is graauwaehdg, deszelfs vezelen zyn lang,
fyn, zamengedrukt, gemengt en buigzaam,
dit maakt het zeer moeijeiyk om te kappen
: zyne fchors is zeer dun, en zeer vaft
aan het hout gehecht, zoo lang de boom
noch in de aarde ftaat; maar zy gaat he-
makkelyk lo s , barft en kronkelt zich, wanneer
hy omgekapt is, Zyne bloemen zyn
vyfbladige roosjes; zyne zaden zyn klein,
en zoo hard dat men haar nooit verteren
kan.
Bladz. 392. 2de kol. reg. 18. van oud. Men
maakt van dezen boom zeer veel werk in Amerika,
en vooral in Guajana, alwaar men ’er
drie. foorten door de vruchten van* onderscheid
; te weten, de w itte, roode en amazone:
de witte is een der befte, en de roode word
G U Y A N A C O E S . 153
zeer groot. Deze vruchten zyn aan de be-
fchadaging door de wormen onderhevig,
maar de roode is 'hier aan vooral blootgeftelt.
In ’t algemeen zyn de vruchten van
den Güajavas niet zepr gezond, wanneer
men haar raauw eet, vermits men haar eeten
moet voor dat zy volkomen ryp zyn , om
dat ’ er de Wormen als dan hun verblyf noch
niet ingenemen hebben. Dit ongemak ver-
dwynt, wanneer men ’er compotten o f marmelade
van maakt, welke uitmuntent zyn :
men bereid ’er mede een gelei en deeg van,
die men gezond en ziek zynde gebruikt.
W y hebben gezecht dat de zaden van. den
Güajavas onverteerbaar zyn ; want de men-
fchen en dieren lozen hen in denzelven ftaat,
als zy hen gegeten hebben , zonder dat zy
iets van hun groeijeht vermogen verloren
hebben'; hier uit ontftaat het dat de dieren,
die van deze vruchten eeten, de zaden weder
met hunnen drek in de Savanes lozen,
dat is te zeggen , in de natuurlyke weiden,
in welke zy het geheele jaar grazen. Deze
zaden fchieten hier wel ras wortel, komen
op en brengen boomen voort, die op
veele plaatzen zeer veel överlaft veroorzaken
zouden, zoo men niet zorgvuldig was
om hen uit te roeijen. Op de Caraïbifche
Eilanden, op welke zich Negers onthouden,
heeft men geen gebrek aan boomkwekeryen
van Güajavas. Men heeft in Enropa luft
gehad om dit foort van hoornen aan te kweken
, en men is geflaagt om ’er vruchten
van te bekomen ; maar deze boomen zyn
niet hoger dan tot zes o f zeven voeten op-
gefchoten. Het hout van den Güajavas is
zeer goed om te branden , men maakt ’ er
in Amerika uitmuntende kolen voor de fme-
deryen van. Men bedient zich van zyne
fchors', om het leder te Jooijen.
G U Y A N A C O E S . De Schryvers
van de Reistocht naar de Zuid-Zee geven
dezen naam aan een Viervoetig D ie r , ’t
geen de geftalte van onze grootfte Herten
heeft, Deszelfs hals is zeer lang, zyne bee-
nen zyn dun, en zyne voeten gevorkt. Zyn
k op , die het op een bevallige wyze draagt,
gelykt naar die van een Schaap. De ftaart
van de Guyanacoes is met dichtftaande
hairen bezet , en heeft een zeer levendige
rofte kleur. Zyn lichaam is met een
roode wol op den rug bedekt. Dit Dier is
by uitftek v lu g ; het heeft een fcherp ge-
V zicht,