52 BLAD , en LOOF*
bl adfchieting heeft. Men merkt eene groo-
te verfcheidenheit o p , in de w y ze , vop welke
het grootfte gedeelte der planten hare
bladeren afleggen ; want ten if t e , men heeft
’ er die hen allejaren, alle te gelyk laten vallen
; ten nden, op andere tyden blyven z y
op de boomen , en verwelken door de koude
van den Winter, maar de kracht van het
lap ’ r geen in de Lente opklimt, doet hen
afvallen om plaats voor nieuwe bladeren te
maken, gelyk men zulks aan de Eikenboo-
men , Jokboomen, enz. opmerkt; ten 3de,
andere behouden hunne bladeren groen tot
in de Lente, wanneer ’er nieuwe uitfcbie-
ten ; gelyk men zulks aan de geele Bofch-
Jasmyn , Ligufter , Syringa , en de Boog-
houtboom van Kandia, opmerkt ; ten 4de,
weder andere behouden hen volftandiggroen,
gedurende het geheele jaar, en laten de oude
bladeren niet vallen, dan langen tyd na
dat de nieuwe voortgebracht zyn. De No-
teboom is een dier gene die zyne bladeren
het laatfte krygt, en het eerfte weder ver-
lieft. JEihdelyk het fchynt dat de geftelt-
heit der lucht , veel tot het afvallen der bladeren
toebrengt, en dat de brandende Z on ,
zeer veel mede w e rk t, om dat te verhaasten.
De koude en vochtigheit der lu ch t, "
-verhaatten het afvallen der bladeren noch
meer , waar tegens de droogte dient om dit
te vertragen. W y fpreeken hier alleen van
de bladeren der Planten zelfs , want men
geeft mede de naam van bloembladeren, aan
die gene, die aan de bloemen geplaatft z yn ,
en zich alleen mee haar vercoohen. Zie
B l o eme n . 7
De Heer Adanfon befchouwt de bladeren
als Hammen o f takken die plat gemaakt zyn:
z y hebben, zecht h y , dezelve deelen, een op-
jpërhuic, een fchors ter weder zyden, en een
houtachtig lichaam in het midden ; zy verschillen
’er alleen van om dat hunne opper-
huit met tepeltjes o f klieren bezet is over
hunne, geheele oppervlakte in de kruiden ,
en alleen aan de enderfte oppervlakte in de
boomen* 2. Het celachtige zamenweefzef o f
de inwendige zelflftandigheit is ’er veel aan-
merkelyker in als in de ftammen , en altoos
in zyn ftaat van groen heit en faprykheit ,
zonder tor die van merg over te gaan. Van
het werktuigelyk geftel 'der bladeren moet
jnen to t hunne verdeeling overgaan , zie het
artikel Blad en Loof in het eerfte deel van
dit Woordenboek.
Men geeft de naam van fchildwyze blade-
'Bl a d , en l o o f .
rph , Ból ia peltata , aan die gene , die aan
een fteeltje met hun middelfte gedeelte, o f
ten naaften by , en niet met de rand aan een
voetfteeltje vaftgehecht zyn; dus zyn die van
de Indiaanfche Kers , Wonderboom , enz*
De Gepalmde , wayerswyze o f Zonnefeberms-
wyze bladerenFolia palmata, flabeliiforum
zyn die gene d:e diepe verdeelingen hebben,
ma£ir die aan bet onderfte gedeelte vereenio't
z y n , gelyk die van den Latanier, Magnolc,
enz. De Geviiigerde bladeren,. Folia digi fata,
zyn die gene die ftraalswys aan den top
van het zelfde voetfteeltje vaftgehecht zyn
waar van zy zich van zichzelven afifcheidenl
gelyk in den Maron Kaftanjeboom de Vy-
geboom; Ceiba, Baobab, enz. De Gevleu-
gelde bladeren, Folia alata , zyn die gene
waar van de vleugelswyze.infnydingen , een
gedeelte van de rib o f van het voetfteeltje'.
uitmaken , gelyk die van de Rakette , Na-
gelkrmd', en van het grootfte gedeelte der
Zonnefchermswyze Planten♦
Men geefg de naam van Gevederde 'blade-
ren, Foliapinnata, aan die gene waar van
de verdeelingen zoo veel onderfcheide en
aan een gemeene rib vaftgehechte klein«
Maadjeszyn met welke z y geeireen lichaam
rntmaken \ tot deze behooren een groot gedeelte
der moeskruiden. Eindelyk de Za*
mengevoegde bladeren, Folia conjugata zyn
noch een foort van Gevederde bladeren
maar zy zyn maar alleen twee in getal- op
een gemeen fteeltje geplaatft , gelyk die’ van
de- Courban. ;
Men heeft Planten, die geen bladeren
hebben , gelyk de Byflus , de Paddeftoe-
len , en een groot getal Wieren , enz. Mai-
pigbius, in zyn Anatom. Plantar. heeft het
eerfte ,- de wyze opgemerkt, op welke de
bladeren der Planten zamengevouwen of in
een gerolt in de knoppen voor hunne omwinding
zyn. De Heer JJnnxus heeft deze
nafporingen verder uitgebreid in het jaar 1741
in zyne PbU. Botan.p. 105.
Bladz. 122. 2de kol. reg. 8. Men geeft de bladeren
der Olboomen en Wynftokken , groen
afgeplukt zyn de, tot voeder aan het Hoornvee
in de Landen , in welke men gebrek
aan weiden heeft ? de bladeren der Moerbe-
ziënboomen , dienen tot voedzef voor de
Zywormen enz.
Verfcbeide foorten van Lelies wyze planeten
met vleesachtige en vafte bladeren vermeerderen
zich door hare bladeren ; maar
dit zyn vvezentiylse knoppen, die uit hunnen
fchoot
B L A D , e n L O O F . B L A N K E T S T E E N .
fchoot o f voetfteun , o f fteeltjes yoortko-
men, gelyk in de Aloëes en Zee-Ajiun , ol
uit hun uiteinde, gelyk in eenige foorten
van Kalfvoet. Deze knoppen verheffen zich
uit het boven gedeelte der bladeren , waar
tegen de wortelen uit- het onder gedeelt
e , o f uit de tegen overgeftelde . zyde -
van de knoppen voortkomen. Deze laatlte
waarneming, .zecht de Heer **/«»ƒ(>»,koomt
met die van den Heer Bonnet, overeen, die
wortelen uit de zenuwen en fteeltjes der
bladeren van eenige foorten van Meliffe,
Nachtfchoone, Klimboonen en K o o l, heeft
zien voortkoomen , na dat zy eenigen tyd
in het water gedompelt waren ge weeft; maar
z y brachten nooit takken, noch aan de zyde
der wortelen, noch aan.de tegen overgeftelde
zyde, voort. Zie het fchoone Werk
over de bladeren , ’ t geen door de Heer
Bonnet, te Leyden , in het Jaar 1754 , in
quarto met platen, uitgegeven is.
Men kan de verfchillende orders van de
fchikking der bladeren niet zien zonder door
verwondering aangedaan te worden over de
eeuwige Wetten , die op een verbazende
■ wyze de middelen naar de uitkomften ge-
fchikt hebben. Men word dezelve gevoelens
gewaar , wanneer men de regeimatig-
helt befchouwt met welken de bladeren geplaatft
en gevouwen zyn , voor dat zy uit
de knoppen voortkomen , en het vooruitzicht
der Natuur , om hen voor alle toevallen
te befchutten : zie de Ontiediging. der
Planten van.den Heer Grew. L ib .I . tab. 41
en 42. Zie méde Malpbigius, de Getnmis,
en de Groéyende JVeegkunde van Haies. De
befchouwing der bladeren door het Microscoop
bied ons noch duizend verrukkende
lchoonheden aan , die het bloote oog niet
ontdekken kan , en waar van men door het
leezen van de Microfcppifche Waarnee-
mingen , van den Heer Baker, overtuigd
word. De,bladeren, van zekere foorten
van Roozen , by-voorbeeld, zyn geheel|
met z ilv e r , op het uitwendige -oppervlak,
gefchakeert. Die der Wilgeboomen vertonen
een ruwe ftoffe , maar die geheel uit
vederboflehen en knoopen, te zamengeftelt
i s . die zoo glansryk als Kriftal zyn. Het
oppervlak van die van het Bingelkruid is een
wezentlyk zilverachtig ruitwerk , en hare
randen een zamenvlectning van ronde en
doorfchynende paaiden , die by wyze van
troffen aan zeer fyne en dunne fteeltjes vaftgehecht
zyn. De bladeren van de Ruit zyn
met gaatjes doorboort, die gelykvonnig aan
fjj
honingraten zyn ;’ andere bladeren gelyken
naar gefchoren fluweel van verfchillende
kleuren. Maar wat zullen wy van de byna
ontelbare menigte der poriën van zommige
bladeren zeggen? Leeuvienhockheeft ’er meer
als 162000 op een der zyden van het blad
van een Palmboom getelt. Wat de zonderlingheden
der bladeren van de Brandende
Netelen betreft, waar van w y de kennis aan
het Microscoop van den Heer Hoock , ver-
fchuldigt zyn , zie Netelen. Zie mede de
waarnemingen en proefnemingen van T-hurn-
mingius, over de Ontlediging der bladeren,
in het Journaal van Leipzig, voor bet Jaar
1722, en fa Waarneming over de fchors der
bladeren, enz. door de Heer Saujfure. ..
B L A N K E T S T E E N . De naam van
Bianketzel, geeft men aan alle zameriftel-
len , ’ t zy van ,wit o f rood, waardevrou-
wen en zomtyds de mannen , zich mede '
in eenige Landen van bedienen , om hare
kleur fenoonder te doen worden, de frisheit
der jeugd na te bootzen, o f haar door konft
te herftellen.
Men leeft in de Dictionaire Encyclopédique,
dat de liefde tot de feboonheit van on-
heuggelyke tyden , alle middelen heeft doen
bedenken , die men dacht gefchikt te zyn
om ’er de luifter van te vermeerderen , ’er
de during van beftendig te maken , o f ’ er de
nadeelen van te herftellen , en dat de vrouwen
dachten , dat zy deze middelen in de
Blanketzels vinden konden. De Antimonié
is het oudfte bianketzel waar van in de Hi-
ftoriën melding gemaakt word , en te gelyk
dat gene , dat net meefte begunftigt word..
Vermits inhet .Ooften de zwarte , groote
en gefpleten oogen , gelyk thans in Vrank-
ry k , voor de fchoonfte gehouden wierden ,
zoo wreven de vrouwen , welke bevallig
fchynen wilden , de omtrekken der oogen
met een naald ,- die in bianketzel van Anti-
monie gedoopt was , om de oogleden om te
vouwen , ten einde de oogen grooter zouden
fchynen : men kan niet gelooven , hoe
zeer het gebruik van een diergelyk bianketzel
, zich uitbreide en vereeuwigde. Het
vreemdfte i s , dat de Syrifche , Babeloni-
fche en Arabifcbe vrouwen, met het zelfde
bianketzel, de omtrek van hare oogen ,
zwart maken , en dat de mannen bet zelfde
in de Woeftynen van Arabiën doen , om
hunne oogen tegens de hitte der 'Zon , te
befchutten. Alle deze Volken, trekken een
zwarte ftreep van den hoek van het oog ,
G 3 &u i-
1
!