39* U R U S . U R U S ,
de geftrengheit van eenen vreemden Hemel’,
brengen door den tyd , zulke volkomen veranderingen
v o o r t , dat zy ftandvaftig worden,
en zich door de geflachten vereeuwigen..........
Deze algemeene oorzaak, van veranderingen
, is niet krachtig genoeg om de
wezens geheel te doen ontaarden , maar zy
verandert hen in zekere opzichten , zy vermomt
hen, en doet hen in de uitwendige gedaante
verfchillen; zy vermindert eenige dee-
len, o f voegt ’er iets by : zy verft hen met
verfchillende kleuren, en door hare werking
op de geftake van het lichaam zoo heefc
z y mede invloed op den aart, op het natuur-
lyk begrip , en op de inwendige -hoedanigheden.
Een eenig deel gewyzigt, in een
zoo volmaakt geheel als het lichaam van een
Dier , is genoeg om alle inderdaad deze verandering
te doen gevoelen; en het is om deze
reden, dat onze tamme'DLeren byna zoo veel
in aart en natüurlyk begrip., als in gedaante,
van die gene verfchillen , waar van zy hunnen
eer ft en oorfprong ontleehen.
Het Schaap levert ons hier een- treffent
.voorbeelt van uit. Dit foort zoo als het
thans is , zou geheel onder ónze dbgen, binnen
weinig tyd, te niet gaan, zoo de Menfch
het zyne zorgen onttrok, en ophield met het
te befchermen ; het is mede zeer verfchillende
van zich zei ven en zeer veel, beneden
zyn oorfpronkelyk fo o r t , gelyk men
.zulks op het woord Mouflon zien kan, waar
door men het Wilde Schaap beteekent , ’c
geen het oorfpronkelyke ras van onze Scha-
_pen is*
W y zullen hier verder zien hoe veel ver-
fcheidenheden de Offen ondergaan hebben,
door de verfchillende, en op verfchillende
wyzen te zamengevoegde uitwerkzelen, van
de luchtftreek., het voedzel , en de behandeling
in hunnen flaat van afhankelykheit,
en in dien van tamheit.
De algemeenfte en aanmerkelykfte ver-
fcheidenheit in de tamme , en zelfs in de
wilde Offen , beftaat in dat foort van bult *
die zy tuffehen de fchouwders hebben : men
geeft den naam van Bifons aan dit ras van
Bult-OJfen ; en men heeft tot heden toe'gelooft
, dat de Bifons een verfchillent foort
van de gemeene Offen zyn: maar vermits men
thans overtuigt is , dat zy met onze-Koeyen
voortteelen, en dat hunne bult reeds met het
eerfte geflacht .kleinder word , en in het
tweede o f derde verdwynt, zoo is het k.laar-
blykelyk dat ,deze bult-niets anders als een
toevallig en veranderlyk kenmerk is , ’ t geen
niet b e le t, dat de Bult-Os tot hét geflacht
van onze Offen behoort .: men heeft zelfs
voormaals in de woefte Landen van Europa,
Wilde Offen gevonden , waarvan eenige
bulten, en andere ’ er geen hadden.
Deze b u lt, zecht de Heer de Buffion, is
minder een voortbrengze-l van de Natuur,
dan een uitwerkzel en Lidceeken van flaver-
•ny. Men- heeft van onheuglyke tyden , in
byna alle de Landen van de Aarde, de Offen
genoodzaakt om latten te dragen : de gewo-
me-lyke en zomtyds onmatige latt heeft hunnen
rug misvormt; en deze misvormigheit
heeft zich vervolgens door de voortteeling
voortgeplant. Het foort van de niet misvormde
Offen, is alleen in de Landen over-
gebleeven in welke men zich van deze Dieren
, niet bedient heefc om latten te dragen.
Door geheel Afrika en de Oofterfche Landen
, zyn de Offen gebult, om dat zy van
alle tyden , latten op hunne fchouwderen
gedragen hebben. In Europa , alwaar men
hen alleen gebruikt om te trekken , hebben
zy deze verandering niet ondergaan, en niet
een eenige , vertoont ons deze wanfehapen-
heit: zy heeft waarfchynelyk tot eerfte por*
zaak, de wicht, en drukking van de latt ; en
tot tweede oorzaak, het overvloed van voedzel
; want hy verdwynt wanneer het Difer
mager is en kwalyk gevoed word. Eenige
gebulte en in flaverny levende Offen ontkomen
zynde, hebben zich in de Boffchen begeven
; zy hebben hier een wilde nakome-
lingfchap nagelaten , en die dezelve misvormigheit
bezat, die wel verre van te verdwy-
nen, op dezelve wyze vermeerderen, moeft
in alle de onbebouwde Landen | in ■ welke
men een overvloed van voedzel heeft: in
diervoegen , dat dit tweede foort alle de
woefte Landen van het Noorden en 'Zuiden
bevolkt heeft, en in de Nieuwe Wereld is
overgegaan, gelyk alle andere Dieren, wier
geftpl de koude verdragen kan.
Een ander verfchil, ’t geen tuffeheri den
Urus en den Bifón o ï Bult-Os, plaats heeft,
is de lengte van het hair; de hals, fchouwderen
en'keel van den Bult-Os, zyn metlan-
ge hairen bedekt; in plaats dat alle deze
deel en in den Urus , met een vry kort hair
bedekt zyn , en ’ t geen gelykvórmig aan
dat van het lichaam is , het voorhooft alleen
uitgezonden, ’t geen met een gekron-
ke.lt hair bedekt is : maar dit verfchil van
h a ir , is no.ch toevalliger als de bu lt, en
hangt
' • u r u s : U R U S . 395
hangt'mede van het voedzel en van dc lucht-
ttreek af.
Een meer üitgebreider Verfcheidènheit,
en w elke, zecht de Heer de Bujfon, dat de Natuuronderzoekers,
eenftemmig, zoo het fchyht
meer tot een kenmerk: hebben dóen itrek-
ken als zy verdient, is de vorm der hoornen.
'Zy hebben niet opgemerkt dat onder
ons tam Vee de gedaante, de groote, de
plaatzing, en richting der hoornen zoo aan-
merkelyk v erfchilt, dat het önmogelyk is
om te bepalen, welke , in dit gedeelte^ het
ware voorbeeld der Natuur is. Men heeft
Koeyen wier hoornen meer gekromt, meer
nederwaarts gebogen , en byna afhangende
zyn; in andere zyn zy rechter, langer, en
verhevener: men heefc rallen' van Koeyen
die ’er in ’ t .geheel geen hebben : r^n ziet
onder de Schapen dezelve verfcheidenheden.
Het is echter volgens deze verfcheidenheit
in den vorm der hoornen , die , gelyk men
z ie t , niet meer dan ze'er toevallig i s , dat
menden Bonafus voor een byzonder foort van
Os , aangezien heefc, om dat zyne hoornen
inwendig gekromt zyn.
B y deze oorzaken van verfcheidenheid ,
voegen zich noch andere , zecht de Heer de
Biiff'on , die merr mede als algemeene voor
alle de tamme dieren befchouwen moet.
■ De verminking der Dieren door de lub-
bing, vervolgt deze beroemde Schryver,
fchynr alleen nadeel aan ieder Dier in ’ t byzonder
‘tóe te brengen , en "geenzins op ‘het
foort in ’ t algemeen invloed te hebben ;
;echter is het zeker , dat deze gewoonte , de
Natuur aan de éene zyde bepaalt, en aan de
andere, verzwakt. , Een eenig mannetje, het
gene'voor dertig wyfjes gefchikt i s , kan
zich alleen uitputten , zonder hen te voldoen
; en in de paring , is de drift te onge-
lyk , zy is veel zwakker in het mannetje, ’ t
geen te dikwyls geniet, en al te fterk in het
Wyfje , ’t geen niet dan maar èen oogenblik
geniet : alsdan moeten alle de voortbrengzelen
naar de vrouwelyke hoedanigheden,
hellen ; waneer de hitte van de moeder op
het oogenblik der ontvanging fterker als die
van den vader is , zoo zullen ’er meer wyfjes
als mannetjes voorrkomen ; en de mannetjes
zullen zelfs, meer eigenfehappen van
de moeder als van den vader bezitten: Het
is waarfchynelyk om deze reden , dat ’ er
meer Dochters als Zoonen, in die Landen,
geboren worden , alwaar de mannen een
groot getal vróuwen hebben ; in plaats dat
in die gene, in welke het niét geoörloofc is
’er meer dan een te trouwen de man zyfle
meerderheit behoud èn wezentlyk maakt’,
met in derdaat meer mannétjes als- wy fj’es1,'
voort te ‘brengen. . ‘ - •
Het is; waar-, dat men ondér de tamme
Dieren, doorgaans onder de féhoohfte , die
gene uitkieft, welke men de lubbing niet
doet ondergaan ,--*en die men fchikt om de
vaders van eeri talryk nageflacht te worden.
De eerfte voortbrengzelen van een diergely-
ke uitgekozen mannetje zullen , zoo men
w i l , fterk en krachtig zyn ; maar door middel
van afbeeldzels uit dezen eenigen en zelf«
den vorm te trekken y word het afdrukzel
misvormt, o f ten minften geeft hy de Natuur
in hare volkomen volmaaktheit niet uit;
het RasV móet bygëvolg, zich verzwakken,
verminderen en ontaarden ; en het-is moge-
lyk om deze reden , dat men meer wanfcna-
pen Dieren , onder-de tamme Dieren , als
onder de wilde vind, onder welk^ het getal
der mannetjes die tot de voortteeling medé
werken , zoo groot als'dat der wyfjes is.
B eb al ven dit", als ’er maar een mannetje voor
een groot getal wyfjes- is , zoo hebben zyde
vryheitniet , ommethunnen fmaak, te kon-
nen raadplegen;' de vrolykheit’, de vrye vermaken,
ën de aangename-ontroeringen, zyn
hen-ontnomen : ’er blyft niets aanprikkelents
in hunne liefdensbedryven over; zy worden
door hun vuur.verteert-; en kwynen • onder
het, afwachten van de koele nadering -van
een mannetje, ’ t geen zy-ittétverkozen hébben.,
’t geen dikwyls vo'ór hen niet geffehikt
i s , en ’t gèen hen altoos minder ftreëlt dan
een ander , ’ t geen voorgetrokken zou zyn
geworden : uit deze treurige liefdensbedryv
en , uit deze paringen zonder fmaak, moeten
voortbrengzelen voortkomen , die altoos
treurig z y n , laffe wezens, die nooit den
moed, nóch de trotsheid , noch de kracht
bezitten zullen , dié dé Natuur in ieder det
foorten , had konnen vóórtbrengen , door
met aan ieder der byzondere we'zehs', dé
volkomen vermogens , en vooral de vryheic
der keuzen, en zelfs het geval der ontmoetingen
te laten behouden.
B y alle deze oorzaken van ontaarding irl
de tamme D ien en vo e g t ’ er zich eene,^ w elke
meer verfcheidenheit alleen , als alle de
andere , te zamen gevoegt, heeft moeten
vóórtbrengen : dit is de'vervoering', die de
Menfchen in allé tyden deze Dieren, van
de eene luchtftreek naar de andere , gedaan
D d d heb*