404 W A T E R - P I S S E B E D . w a t e r -p i s s e b e d .
uit welke vervolgens vezeldraden voortkomen
, die fneer o f min lang zyn ,■ en groen
worden.
Hoe het ook zyn mag , het Water-Mófch
is tot heden toe , alroos als een Plant van
het Geflacht , van de Byffus , befchouwt.
Zie dit woord. Men leeft in de Memorién
van de Akademie der Wetenfchappen van Pa-
rys, dat men aan de meer' als gewone vermenigvuldiging
van dit foort van Plant , in
het jaar 1 7 3 1 , als mede aan die van de Hip-
puris, een foort van Plant, gelykvormigaan
de kleine Paardeftaart der Weiden , de ge-
meene Volks ziektèns toegefchreven heeft,
welke gedurende den Zomer en Herfft,
van dat jaar , in Vrankryk geheerfcht hebben.
De hoedanigheid der Hippuris is , dat zy
een ilykachtigen reuk h e e ft, .haren onaanr
genamen reuk aan de handen méde te dee-
len die haar aanraken , en het water eenen
]aften en onaangenamen fmaak te geven.
Het Water-Mofch , geeft het water een
brandende fcherpheit, die , wanneer men
het drinkt, in de keel een fcherpheit , en
in den mond , een laftige droogte, achter
zich laat: het drukt zelfs aan de hand die
het aanraakt eene branding in , die ten naasten
by overeenkomftig met die gene is , die
door water veroorzaakt word, ’ t geen .een
weinig te warm is. De kwalen die door de
kwade hoedanigheit van het wa ter , in het
jaar 1731 , veroorzaakt wierden , waren een
droógheit vari den mond , en een •menigte
kwalen der keel , waar van eentge in verzweringen
, en hoofdvloeden, veranderden.
.
Zie hier eene waarneming, die mogelyk
de gillingen van den Heer Desmars begunstigt.
Men merkte in dat Rivierwater,'door
het microfcoop befchouwt zynde, verfchei-
de zeer kleine Infeélen op , welke men in
het fonteinwater niét zach. Zouden zy Zoetwater
Polypen , en de tuigwerklyke werktuigen
van het Water-Mofch zyn?
W A T E R - P IS S E B E D. ( Byvoegz. )
Die der Beeken verdwynén op het aannaderen
van den Winter , en verbergen zich in
de diepfte bronnen ; gedurende de groote
h itte , verbergen zy zich mede in de bronnen
, in welke de koelte grooter is. W y
zullen hier eenige waarnemingen van den
Heer Desmars by voegen. Men telt twaalf
o f vyftien plaatjes, die bywyze van een halve
Cylinder gekromt zyn van het hoofd tot
aan het uiteinde van den ftaart. Wanneer
het Infeét in eenen ftaat van ruft is , zoo
vormt de as van deze plaatjes , die panswys
gekromt z yn , het begin van een flangemrek,
waar van detuffchenwydtens, naarden ftaart
afneemen. Het uiteinde, der pooten , heéfc
denzelven vorm , als in de Kreeften. On-
middelyk achter de pooten , ziet men drie
reyën van vederswyze , en van gewrichten
voorziene vezeldraden ; de vezeldraden ^
waar in de ftaart eindigt, zyn mede veders*
wys. : Wanneer het Infeét zwemmen wil ,
breid zich de flangetrek , in een rechte lyn
uit, en het maakt eenen eerften fprong, die
het tot een zekere hoogte opheft. Op het
zelfde oogenblik, werken de drieryën , veders
Wy ze vezeldraden , en ft aan het water
van bóven naar benéden met fnelheit , en
met gedeeltens van een cirkel te befchry-
ven , waar door de beweeging van het In«*
feét in het water voortgebracht Word. Niet
alleen heeft de Natuur de Water-Piflebed
van vleugelen voorzien, maar zy heeft haar
in diervoegen gevormt, dat dit Infeét zyne
beweegingen kan. doen verfchillen, evenge-
lyk de Vogelen in de lucht: het is noch
m e e f t e r om maar een o f meer van zyne
vezeldraden te beweegen , welke zwak en
buigzaam zyn.
De paring der Water-Piflebedden gefchied
op dé volgen de wyze. Wanneer, een man-,
netje.en wyfjeelkanderen behagen, zöoduren
de voorafgaande liefkozingen niet lang:
het mannetje grype het w y fje 7 met zyn en
voorften linker poot aan , waar van het uiteinde
in een klaauw eindigt; hy grypt haar
aan, zech ik , tnfïcfaen den vyfden en zesden
ring , en hecht zynen voorften rechter
poot aan den eerften ring. In dezen ftand,
kan het vaftgeklampte wy fje niet ontfnap-
pen, en is genoodzaakt , zich naar de be-
geertens van het mannetje te voegen. Gedurende
acht dagen dat deze paring duurt',
voert het mannetje het wyfje met zich aan
zyne pooten hangende , en zwerpt naar gewoonte.
De bevruchting fchynt in zekere
oogenblikken te gefchieden , in welke het
mannetje zich onder den buik van het wy fje
krommende, ’er mogelyk zyn zaadvocht in-
febierv Na de vier eerfte dagen, , -Werkt men
tuiïchen de voorfte pooten van het w y f je ,
een beurs op , die jongen bevat. Omtrent
den zevenden dach van de paring, komen
zy
W A T E R - R U I T .
• 2# met den-kop eerft , uit deze beurs voort-,
* en zwemmen reeds zoo góed als hunne vader
en móeder; zy doen v y f o f zes roeren
om hen , en zettën.zich. zomtyds zoo lang op
hunne 'fprieten., tot'dat zy .de plaats hebben
leerèn kennen. Het eerfte voedzel van deze
jonge Infèéten is hunne éige-drek, die zy
u it hunnen aars door middel van hunne voorfte
pooten halen : fchoon zy in ’ t vervolg
;gebruik van andere voedzels maken , zoo
/keeren zy echter dikwyls tot dit weder.
Schoon alle de,jonge Infeéten uit-deheurs.
voortgekomen zyn,, die haar bevatte , -zoo
duurt de paring echter noch langer als vier
en twintig uuren: men ziet alsdan het mannetje
menigvuldig malenhet.tweede paar van
-zyne pooten , over den kop van hét wy fje
ftryken , en hen te zamenvoegen.; en met
hen op den voetfteun van.de achterfte fprie--
tèn te plaatzen , doet Tiy hen van achteren
naar vooreh, tot aan den mond van dit In-
leét voortglyden: doormiddel van deze handel
wys meenigvuldig maaien te herhaalen,
valt hét hooft van het wy fje voorwaarts, en
fchynt zich van den eerften ring af te fchei-
dén ; maar dit-is. alleen het dekfehild , want
men ziet aanftonds een-nieuw hoofd te voor-
fchyn koomen, ’’ t.geen veel witter en kleinder
als het eerfte is. Byna op het zelfde
'Oogenblik fcheid zich het overige van het
'bekleedzel van het lichaam mede a f ; en de-
<ze afgelegde huitris zomtyds zoo geheel dat
men haar voor een dood Infeét zou aanzien:
eenige'uuren hier na , fcheid het mannetje
■ en wy fje , zich van elkanderen : het man-
■ netje heeft geen vreemde hulp noodig om
.-zyne huit af te leggen.
W A T E R - R U I T , P o e l - R u i t ,
“V a l s c h e R a b a r b e r , Rata pratenfis
Berbariorum, Deze Plant groeit op de vochtige
en moerasachtige plaatzen: haar wortel
■ is,geelachtig; hare fteelen fchieten ter hoogde
van een man op., zy zyn gevoort, ho l,
.getakt, -zomtyds roodachtig , ‘en zomtyds
.groenachtig ; hare bladeren zyn breed , in
•verfcheide groote ftukken gefcheiden ., en
bllrikent groen’ ; de bloemen koomen in den
Zomer aan de toppen voo rt: zy beftaan uit
vier bloembladen zonder kelk , en worden
van driehoekige zaadhuisjes gevolgt , die
kleine, geele , gevoorde en bittere zaaden
bevatten. Deze Plant is weekmakende, en
buikzuiverende .: hare wortel kleurt de Pis
en het Speekzel met een geele kleur.
W A T E R -S CH : W A T E R -T O R . e n z . 425
W A T E R - S C H O R P I O E N . ( By-
voeg-z.) Men onderfcheid ’er twee foorten
van; het eerfte is het tweede foort van Ne-
pa van den Heer Geoffroidat een eenig leed-
je in de voeten heeft, Sprieten, bywyze van dis
nypers der Krabben, en vier poo-ten. Het andere
is de Naucoris van den Heer Geoffroi,
welke dus het kenmerk van dit Infeét be-
fchryfe, ’ t geen van.het vorige verfchilt-:
twee leedjes in dé voeten; zeer korte fprieten
die onder de o gen geplaatft zyn ; een fnuit
die naar beneden onigekromt is ; vier gekruis-
de vleugelen; zes pooten, waar van het eerfte
paar de vorm der nypers van een Schorpioen
heeft, en een fcbrldje,
De verfchiiteude gedaante verwiflelingen
V.an dit Infeét, Itömen die van de Weeglui-
'zen zeer naby. D it kleine Dier is verflind-
z.uchtig; deszelfs prooi beftaat in Water-
Infeéten, die het met zyne fnuit doorboord,
waar van de punt , zeer fcherp is.
Het grootile foort van Water-Schorpioen
verfchilt van -het -andere. Deszelfs lichaam
is. fmalder ., langer en fcherper; deszelfe
buik eindigt in twee zeer lange aanhangzels*
De kop van dit Infeét is-zeer klein , men
ontdekt ’er alleen twee groote oogen , en
een . gekromde fnuit aan : deze fnuit is niet
zeer lang , maar fpits en zeer fcherp., De
andere deel en zyn zeer onder,fcheiden , deszelfs
kleur is veel bleeker, eenigzinsgraauw,
en op het ros trekkende, enz.
W A T E R - T Ö R , Gyriftus. Dit is een
geflacht van Séhildvleugelige Infeéten , ’ t
geen lievige fprieten heeft die; veel korter
-ats het hoofd zyn; Dit is de Djtiscus van
den Heer Linnaus , het: heeft vier groote
opgen , en de pooten vinswys. Dit kleine
Die r, ’t geen in het water rond draait, en
’er kringen in befchryfc -met ’er zeer ftnel in
vóórt te gaan , is zw art, glad en glansTyk-s
deszelfs pooten alleen zyn geel; het duikt
naar den grond wanneer men het vangen
wil.
.W A T E R - U I L , Phrygium. Dit is een
Water-infeél, ’ t geen zich een omkleedzel
van kleine ftukjes van kruiden en hout vormt,
die het aan elkanderen hecht , door middel
van eenen flymachtigen draad , die uit zynén
mond voortkomt. Dit Infeét, ’ c geen
naar een kleine Rups g e ly k t, en die een
kleur als uitgeloogde aflfche heeft, heeft zes
poeren aan iedere zyde , waar mede het in
H h h ........................... het