386 / TURKOIS ,
ftrooit had. Zomtyds verfchaft deze T u r f
een ro e t, ’ tgeen men, even als het zwart-
zel gebruiken kan, en het gene tot de Schil-
derkonft kan dienen , om dat het zich zeer
wel met den olie vermengt.
Men moet het Veen ó f de Turf-aarde ,
met de zwarte ofbitumineufe aardens, niet
verwarren, welke mede de eigenfchap bezitten
om te ontbranden. De T u r f over-
gehaalt zynde, geeft altoos, zoo men zecht,
een zuur v o c h t , een vlug z o u t ; en eenen
brandbaren olie uit. Wy moeten niet verzuimen
te zeggen , dat men Turven heeft ,
welke fcbadelyke hoedanigheden bezitten:
deze konnen zeer kwade uitwerkzelen ver-
oorzaaken , door de dampen die zy uitgee-
ven. Men w eet, dat zomtyds.die gene,
die zich in een.befloten vertiek bevinden,
waar in men brandende dove kooien ge-
plaatft heeft, bleek worden , zich ongeftelt
bevinden , en eindelyk fterven , zoo men
hen niet fpoedig hulp toebrengt. Diergely-
ke Turven , vind men opplaatzen, naarby
welke men Mineralen heeft; z ie op het woord UlTWAASSEMING.
De Heer Lind , die wy reeds in dit artikel
aangehaalt hebben, ftelt voor , om zich
van de Veen-aarde te bedienen , om het
Land te meften : men moet haar hier toe ,
zecht h y , met bladeren en veriche planten
vermengen , ten einde, 'er een gifting in dit
mengzel ontftaan zou. In Holland mengt
men turfmul onder de meft : d i t , over de
plaatzen verfpréid zynde alwaar men Erwe-
ten zaait, bewaart haar voor den vorft.
T U R K O I S . ( Byvoegz. ) De Heer
Mortimer, Secretaris van het Koninglyke
Genoodfchap van Londen , heeft aan deze
Akademie, een ftuk Turkois vertoont, ’t
geen , vermits het geen beenachtig zamen-
weefzel bezat, doet vermoeden, dat ’er koperachtige
Steenen, o f blaauw gekleurt Jaspis
zyn konnen, die getepelt zyn , en voor
alle andere , den naam van ware Turkoifen
dragen konnen. Het ftuk Turkois van den
Heer Mortimer , was twaalf duimen lang-,
drie en vyftig breed, en byna dertien duimen
dik. De Ridder HansSleane , bezat,,
in zyne verzameling , een ftuk Turkois , ’ t
geen, byna, zoo fchoon , en van denzelven
aart, was.
Men brengt de fchoonfte Turkoifen van
TW E E K L : RUPS. TW E E SCH : SCH-.
Necapour, een Stad, die drie dagreizens van
Meched in Perfiën lecht; men bekoomt ’er.
mede uit Turkyëri.
De Turkoifen , zyn die beenachtige zelf-
ftandigheit, die met koper vermengt is: een
zelfstandigheid die door P/inius , zeer hoog
geroemt word , onder den naam van Callat-
na, thans Galliana.
T W E E B L A D , Bastaart Stands
l kruid, Ophris bifolia. Deze Plant,
groeit aan de randen der vochtige Vally-
en. Hare ftee! , is vier o f zes duimen
ho og, rond, en'in het midden , alleen met
twee tegens elkanderen overftaande bladeren
b e z e t, welke gelykvormig aan die der
Weegbree zyn. De bloemen , die aan den
top der fteelen voortkomen , zyn , volgens
de Heer de Tournefort, witachtig groen , ieder
uit zes blaadjes te zamengeftelt , waar
van v y f , by wyze van een kapje o f helm,
aan het opperfte gedeelte van de bloem ge-
fcbikt zyn; en een zesde, ’ tgeen het onder-
fte gedeelte beilaat; en in zekervoegen , een
Menfehelyk lichaam verbeeld. De kelk der
bloem , verandert in een vrucht, die aan
drie zyden verheven is , en die zaden bevat,
welke naar zaagzel van hout geiyken. Deze
P lan t, is wondheelende , en zuiverende.
Men onderfcheid een tweede foort van
Qpbris, ’t geen drie bladeren heeft. ■
T W E E K L E U R I G E R U P S . Dir
is een foort van doornachtige Rups , die
men dus noemt, om dat zy'met twee kleuren
bekleed is. Haar aehterfte gedeelte is.
helder kaneelkleurig, en het overige van
het boventfte van haar lichaam , is geelachtig
wit.
T W E E S C H E L P T G E S C H E L P
E N , Bivalvia. QByvoegz.) Men heeft
Tweèfchelpige Schelpen in de Zee , wier
Schelpen van een ongel-yke grootte zyn ; in
andere zyn z y gelyk , en gelykvormig aan
elkanderen. De eerfte , zyn onze Oefters;
de andere, zyn de Paarlemoerfchelp; de-
Moflel, enz. Men heeft , onder de Twee-
fchelpige Schelpen , eenige , waar van de
beide Schelpen , naauwkeurig, aan alle zyden
fluiten , gelyk de Gapers, de Mantels,
e n z . i n andere , raken de beide Schelpen
elkanderen , alleen voor een gedeelte aan ,
en
T Y G E R . T Y G E R - W O L F .
en laten een opening aan ieder uiteinde, gelyk
in de Meshecht, zie S cHelp.
T W E E V O E T I G E D I E R E N .
Dit zyn de Vogelen. Zie dit woord.
T Y G E R . ( Byvoegz. ) In de Landen
die door de Tygers bewoond worden, gelyk
het Eiland Sumatra en eenige andere,
plaatft men de huizen op ftaken van Bam-
boes-riet, ten einde, zich tegens de verflind-
zucht van deze Dieren , te befchutten. In
de Ganges ziet men hen dikwyls komen aanzwemmen
, en zy werpen, zich in dé kleine
vaartuigen die voor anker leggen, hier om
moetjmen op zyne hoeden zyn-, vooral gedurende
den nacht.
Bladz. 677. ïjle kolom , reg. 8. van onder.
Men leeft in de Gazette de Franfcbe,
van den 16 jfu/y 1764, dat een Schip van de
Ooft-Indifche Maatfehappy, yerfcheide D ieren
overgebracht h e e ft, • en onder andere
twee Tygers voor den Hertog van Cumber-
land. Deze Prins . ; zien willende , op wat
wyze deze Dieren hunnen prooi jagen, deed
op den gofte Juny , van het zelfde ja a r ,
een der Tygers in het Bofch van Windfor,
los laten , in een omtuining die men met
lyriwaat omkleed had. Men deed hier een
Hert ingaan, de Tygfer kwam aanftonds op
het zelve aanfehieten, -en wilde het in de
zyden grypen ; maar het Hert verdedigde
zich zoo dapper met zyne hoornen , dat hy
genoodzaakt w a s , te rug te wyken. De
Tyger kwamje rug, en trachte het Hert by
de keel te grypen : hy wierd met dezelve
kracht te rug gedreeven ; eindelyk by den
derden aanval, wierp hem liet Hert met zyne
hoornen zeer verre van zich , en begon
hem te vervolgen ; de Tyger verliet alstoen
het Slagveld , en redde zich met de vlucht
in het Bofch. Hy kroop door het lynwaat,
en begaf zich onder een troep Dambarten,
en verrafchte .’er een, ’t geen hy op ftaande
voet doode. Terwyl hy ’er het bloed uitzoog,
wierpen twéé Indianen, die gelaft
waren hem te bewaren , hem een foort van
kap op het hoofd ; na dat zy ’er zich dus
meefter van gemaakt hadden , zoo ketenden
zy. hem; en na dat hy het overige; van het
Damhart verllonden had , muilbande zy
hem, en brachten hem naar zyn hok weder.
De Hertog van Cumberland fchonk het piert
38?
de vryheit, ’t geen zich zoo dapper verdee-
digt had , na dat men het een ziivren halsband
omgedaan had, waar op de- byzonder-
heden van dit gevecht, gegraveert waren.
Dit zonderling geval leert on s , dat het ver-
fchil der luchtftreek, en noch meer het volkomen
gemis der v ryh e it, het vernuft der
Dieren eènigzins doet verwelken , en zelfs
dat van de aller-onbedwingbaarfte. De
Heer de Romé de l'IJle, heeft my gezecht,
dat hy in Indiën, eenige Tygers gezien
heeft, die meneenigzins tam gemaakt had,
maar hy zyde mede , dat zy altoos gemuilband
, de oogen geblind , en aan een leis
gekluiftert waren. Die g ene, welke de
Oofterfche Grooten , in hun gevolg mede
voeren, zyn in groote en fterke hokken van
hout .befloten; o f op kleine wagens gekee-
tent.
Idem, ade kolom, reg. 18, van onder. Geloofwaardige
Lieden, hebben den Heer de
Romé de l'IJle verzekert, dat dit Dier , in-
diervoegen , de vergiftigheit van zyne knevels
ducht, dat het, wanneer het uit eenig
ftrooment water drinkt, het zich altoos
evenwydig met het oppervlak van het water
plaatft , uit vrees van eenige van deze hai-
ren, in te zullen zwelgen.
De Roede Tyger van Guajana, is de Cou-
guar: zie dit woord.
T Y G E R -W O L F . Dit is , zoo het
fchynt, het zelfde Dier , ’ t geen de Bontwerkers
Guepard , noemen. Zyne buit is
fchoon, én zy gelykt naar die van den ï Ante,
o f Hart-IVolf, door de lengte van het hair;
zy heeft een bleeke vaalroode kleur , die ,
gelyk de huit van den Luip-aard, met zwarte
vlakken verfiert is , maar zy ftaan dichter
by elkanderen , en zyn veel kleinder ;
want zy hebben niet meer dan twee o f drie
lynen middelyn. Dit Dier , is zeer aan-
merkelyk door een foort van manen , die
twee o f drie. duimen lengte hebben, en
langs zynen hals en tuflehen de fchouwde-
ren, afhangen.
Men vind de Tyger-Wolven in de naburige
Landfchappen van de Kaap de Goede
PIoop. Gedurende den dach , houden zy
zich in holen der Rotzen verborgen , en
zy gaan alleen des nachts , op den ro o f
C c c 3 'uit.