44+
Z A A D . Z A A D .
Z A A D . ( Byvoegz. ) Bladz. 9 11 , 2de kolom
, regel 4. De vruchtbaarhek der zaden
heeft iets , ’t geen verwonderlyk is. Men
heeft ’er , die verfcheide honderde zaaden
voortbrengen, gelykdeHennip endeGierft.
Men heeft tot drie en vier duizend zaaden
in een eenige kelk van een Zonnebloem ge-
t e l t , veertig dufzent' in de air van de Ty-
pha<> ’ t geen een foort van Riet is y dat men
IVater-Knodfen noemt-; maar dit alles is
alleen het voortbrengzel van een diergelyk
getal eijerhuizen o f bloemen : het is veel
ongemeender dat de eenige vrucht van den
Tabak, duizend zaden bevat; en die van de
witte Maankop en die van de witte Water-
plompen , achtduizend. verhaalt, dat
h y , naar de zaadjes van- den Tabak ge te lt,
en gewogen-te hebben , bevond, dat de dui-
zent en twaalf, niet meer als een grein zwaar
waren; en dat h y ,. van een eenige Tabaksplant,
een en een half lood zaad bekoomen
hebbendé , befloot dat deze Plant, meer als
drie maal hondert en zeftig duizend zaadjes
voortgebragt hadi Hy rekent mede dat een
eenige Plant Steenvaren, jaarlyks, meermals
een miljoen zaadjes voortbrengt. >
’Ér heeft geen ftandvaftige overeenkomft
plaats, tufïchen het Zaad en de Plant, die
’ e rv an voortkoomt. De' Klimboonen en
Meloenen , hebben veel groöter zaden als
de Platanusboom , de Wilgeboom , en de:
Vygenboom.
In ’ t algemeen zyn de Dieren dié.het lang-
fte leeven, die gene , welke hunne jongen
het langfte dragen ; maar dit heeft ondèr de
Planten geen plaats* De Olmboom leeft
lang, en zyn z-aad koomt in minder als drie
maanden tot rypheit, zomtyds, voor dat hy
zyne bladeren weder bekoomen heeft.
Wanneer men de Planten be-oeffent,.zoo-
is het van aanbelang , dat men in de vruchten
opmerkt, welke de plaatzen zyn , waar
de zaaden zyn vaftgehecht In zommige
Planten leggen de zaaden ontbloot, en zyn
op de verzamelplaats- , by elkanderen ge-
voegt;-tot deze behoren de Lipswyze Planten.:;
en andere ,, zy zyn in.een..zaadhuisje,
beenachtig lichaam o f bgzië , by elkanderen^
ge voegt, en aan de wanden van deze vrucht;
vaftgehecht; gelyk in de Bryonie, de Papavers,.
de Cruciferaas, de Peulvruchten, enz.
o f aan een moederkoek, ofeindelyk aaneen.,
fteelte, o f aan een loodlynige as.
Men,moet alle de zaaden met oplettenheit
inzamelen, om den ouderdom en hoedanig-
heit te weeten van het gene men zaait; hier
toe laat men een weinig van alle Planten op-
fchieten , en men zaait de zaaden ieder in
het jaargetyde *c geen haar byzonder is.
In de Tuinen maakt men van geen zaaden
gebruik, die meer dan een, o f ten hoogften
twee jaren oud zyn ; echter duuren die der-
Boonen , Meloenen, en Erweten, acht o f
tien jaren ,. wanneer zy wel bewaart worden.
De Zaaden der Nagelbloemen , en A n e monen
, vorderen alleen, om-byna, zo o ras
gezaait te w o r d e n a ls zy ingezamelt
zyn.
Id em r e g e l 1 , vanonder. Eenige Lie den,
laaten het Zaad, om de uitfpruiting te
verhaaften, gedurende acht dagen, in. droes—
fem van Olyf-olie weeken, waar na zy het
in kruim van warm Brood, plaatzen;
W y hebben gezecht-, dat het-grootfte gedeelte
der Planten , zaaden vóórtbrengen,
welke uitfpruiten en opfchieten wanneer zy
in de aarde gezaait worden, en, volgens de~
omftandigheden, veele verlcheidenheden inde
volgende gedachten voortbrengen ; maar
onder de Planten welke zaaden vóórtbrengen,
heeft men’er waarvan de zaaden nooit-
tot volkoomen rypheit koomen ,. gelyk die
gene zyn ,. waar van de. hermapliroditifche.'
bloemen.., een on vruchtbaren ftamper hebbenden
het grootfte gedeelte der;dubbelde,
drievoudige o f vermenigtvuldige bloemen,
dié men halve dubbelde noemt, die ten-mins-
ten een gedeelte 'van dé bloembladen, o f '
der ftamper- behouden-',. gelyk de Myrthus,,
de Granaat-appel boom, de Appelboom, de-
Peerenboom , de Maluwe , de Akoley , en>
eenige foorten. van, Haneyoet.. Men heeft'.:
nochi
Z A A D . ZAAD. 445
1*0ch zaaden welke nooit uitfpruiten, fchoon
zy uitwendigj wel gevormt en bevrucht fchy-
nen, tof deze behoren: de zaaden van eenige
Lipswyze planten , en eenige foo,rten van
Ofteflucy, enz. Andere brengen nooit zaden
v o o r t, deze'zyn het grootfte gedeelte
der foorten van Byftus § en de Planten die
volle bloemen hebben , dat is te zeggen,
wier helmftyltjes en ftampers, in bloembladen
verandert zyn , gelyk die van de Kievitsbloem
, de Lelie de Narcis , de T u lp ,
de Tydeloos , de Tuberoos , de Saffraan ,
de Nagelbloem, de Roozenboom-, de Aardbezie
, de Perzikboom , dé Karftenboom,
de Pruimboom , de Amandelboom , de In-
diaanfche Kers , de V io le t , de Damaft-
bloem , de Anemoon , eenige foorten,van
Hanevoet, enz. ‘Eindelyk de zaaden van
andere , hebben verfcheide jaren nodig om
uit te. fprniten , o f ten minften de planten
die, zy vóórtbrengen, hebben-zeer veel tyd
nodig om te groeijen, en bloemen eir vruch-
ten voort te brengen;. tot deze behooren de
Lindeboom , de' Wilgeboom , de Vygen-
boom , de Populierboom , enz.
Onder de Zaaden , welke uitlpruiten,
zyn ’er eenige die byna zoo ras als zy in-r
gezamelt zyn , weder moeten gezaait worden
;. tot deze behooren die van den Koffy-
boom. Andere behouden hun groeijent vermogen,
dertig , en zelfs veertig jaren to t
deze behooren het, grootfte gedeelte der-
Moeskruiden, en.het Kruidje roer my niet.
Maar hoe veele Planten zyn niet in het ge-;
val van zeldzaam o f zeer bezwaarlyk voort
te koomen-, om dat zy. te diep in. de aarde,
bedolven worden L
Idem, zde kolom, reg. 8. Men ziét hoe
veel de. verfpreiding der Planten aanmerkens-:
waardige-byzonderhedenv vertoont. Die gene
die de wind vervoert, z y n ; ten ifte,.
o f . gevleugelt, gelyk in verfcheide foorten
van Lelieswyze planten ,. een groot getal
ZonnefGhermswyze , eenige Perfonatse., gelyk
het Wild-VlafGh, de Tulpenboom , de
Berkenboom , en de Pynboom o f met
pluimpjes , o f met klaauwtjes b e ze t,. o f
katoenachtig o f ruig , gelyk die van- den
Wilgenboom, den Populierboom, het Ka-
toenkruid, de Anemoon, en het Keukenkruid
; ten 2de, o f in een met pluimpjes-
hezette kelk bevat, gelyk in eenige graswy-
ze Planten, verfcheide foorten van Schurft-
kruid:,; enz.. Een. meenigte vogeleu. zwelgen
de zaaden door, als die der H aver, Gierft,
en andere foorten van graswyze Planten ,
van de Banielje,. den Marentak, den Gene-
verboom, enz. en.'zy loozen hen weder’ geheel,
en verfpreidën hen hier én gins, en-
zelfs op de boomen. Eenige kleine Viervoetige
Dieren, gelyk de Eekhoorns, Egels,
M o lle n R o t t e n , enz., vérfléepen en openen,
een meenigte vruchten , om ’er de zaaden
uit te eeten; .zy laten ?er eenige vallen , f
welke, hier door-gelégenheit hebben om uit
fpmiten* Een meenigte Infeéten , gelyk de-
Aardwormen, Mieren, enz., zyn inhet zelfde
geval, de Mug voert önvrywillig de zaaden
mede, welke haakswyze haairtjes- hebben
, gelyk die dér Daucus. Wat de Zaaden
betreft , welke een veerkrachtig vermógen'
bezitten , om zich .zelven -te verfprêidèn f
men vind ’er voorbeelden van in het groot-;
fte gedeelte der foorten van Varen , Wolfsmelk,
enz. Zie -mede het-gene w y varl de-
Zaaden van den Guayavas, op dit ivoord'^ ge—
zeeht hebben.
De ontleding-der Zaaden , hunne uitnee-;
mende verfcheidenheic-, de middelen , waar’
van de- Natuur zich bedient, om haar te
zaaijen,. en het geheim van hunne groeijing,-
zullen altoos het voorwerp der nafporing en
verwondering van dé Natuuronderzoekérs,;
en vooral van diegene z yn , welke microfco-1
pifche waarneemingen doen ; zié hier eenige
voorbeelden, van hun inwendig- zamen-1
ltel.- Het.Zaad van de Angelika^ is een-der-
welr-iekenfte; neemt ’er het eerfte vliesje af,'
en gy zult door het microfcoop ontdekkenv
wat het is', ’ t geen zynen bekoorlyken-reuk
- voortbrengt ; het is-een kleine amberaGhti—
ge zelfftandigheit,. welke-draadswys op alle'
de Voren van dit Zaad , lecht. Wanneer
men een langwerpigQ fnéede over het para-
dys-grein geeft, zoo zult gy in deszeifs midden
een kleine zelfftandigheit zien die volmaakte
Ka mpher in fmaak an gedaante, is.-
Het Zaad van den'gi’ooten Booghoutboönv
vertoond'door het microfcoop , de gedaante'
van een Infeét,- ’ t geen zyne vleugelen uit-'
gefpreid heeft; wanneer men ’er het bruine
vliesje afneemt, ’t geen ’èr zeer vaft aan-
gehecht is , zoo ontdekt men een-e geheel1
groene Plant, die op-een zonderlinge wy-
ze te zamengevouwen is. De meel achtige'
zelfftandigheit der Bbonen, Erweten , Tarw,
Garft, en andere Granen, is in kleine vlies--
jes be v a t, welke als zoo veel zakjes met gaten •
doorböort zyn , door welke- men het dag-"
3Lk k- 3, llche: