286 P A A P J E . P A A R D ,
1731 en 1732, een verfchrikkelyke ongeruft-
heid in de Vereenigde Nederlanden baarden,
door de uicknaging van de palen, die de D y ken
van Zeeland onderfteunen. De gehee-
le Wereld heeft gehoord , dat deze Provincie
op het punt geftaan heeft van geheel over-
ftroomt te worden , in den tyd wanneer deze
verfchrikkelyke Infeélen , niet een zoo
fnellen voortgang , hare Dyken doorknaagden
: zy 'bèftonden uit zware palen , waar
van eenige in den bodem der Zee jingeheit,
en fchuins geplaatft waren , z y wierden door
andere balken onderfteunt, wier ftêunpunt
in het vafte land was; die gene , die men in
den bodem der Zee ingeheit had, waren met
zeer dikke planken bekleed , die het onftui-
mig geweld der baren wederftaan en breken
konden, en'de aard- en ryswerken befcher-
men, waar door z y aan de achter zyde aan-
gevulc waren. Ondanks deze fterke voormuur
, is het gelukkig dat deze nootlottige
Dieren de ftranden van deze Eilanden byna
geheel verlaten hebben ; want deze plaag
zou gelegenheit gegeven hebben toteenover-
ftroming van het Zee-water , ’ t geen den
geheelen grond van deze Eilanden zou bedekt
hebben , Welke , gelyk die van byna
geheel Holland, lager als het oppervlak der
Zee is. Ik zegge dat deze Wormen byna
geheel de ftranden; van Zeeland verlaten hebben;
want wanneer ik my in ’t jaar 1760,
naar Walcheren begeven had , om naarvor-
fchingen naar het foort van koorts te doen,
die het groocfte gedeelte der vreemdelingen
aantaft , wanneer z y ’ er Bier , M e lk , Wate
r , o f eenigen natuuriyken drank van dit
Land drinken , ik dompelde my verfcheide
malen in de Z e e , op plaatzen alwaar de D y ken
geftadig befpoelt worden , en ik ontdekte
niet alleen eenige palen die zeer fterk
doorknaagt waren , maar de Paalwormen
■ zelfs , welke ’er zich noch in onthielden.
Ik bewaar in rayn Kabinet, eenige van deze
Infeéten, en een brokje van Het doorgeknaagde
hout, hetgeen ik ’er afbrak. Het
is hier de plaats niet om myne waafneemin-
gen over de Zeêuwfche-Koorts , in te voegen;
ik zal zulks in het Dagverhaal; van myne
Reistochten doen. Wat de Paalwormen
betreft, zie het Werk van. den Heer Maffuet,
’t geen tót Tite l voert: Gewichtige nbfporin-
gen over den oorfprong, enz. van verjfcbillen-
de foorten van Buiswormen, die de Schepenr,
Dyken , enz. van eenige Provintiën - der Vereenigde
Nederlanden doorktiagen. Men w il,
dat de Infeften , die de palen te Venetiën
verdelgen , zeer verfchillende van de Paalwormen
zyn , en men gift dat de Wormen
die thans de Moffeihokken van Esmandes,
by Rochelie doorknagen , de zelfde zyn die
de Schepen in Vfankeryk , en de Dyken in
de Nederlanden vernielen. De Heer Dupaty
bepaalt het tydmerk der aankomft van deze
Wormen, op de Schipbreuk van een Schip,
’-t geen van een lange tocht te rug kwam,
en in het jaar 1730, op deze Kuiten verging.
Zie Moffeihokken op het woord M oss
e l .
P A A P J E . Dit i s , volgens Belonim ,
een klein Lotharings Vogeltje , ’t geen de
groote van een Kwikftaart heeft , maar van
alle de andere kleine Vogeltjes verfchilt,
door deszelfs zeden , levenswys , en wyze
van zynen heft te vormen. Het -leeft even
als de Kwikftaart in de heggen ; zyn bek is
dun , en bekwaam om de Vliegen en Wormen
te vangen waar mede het zich voed :
deszelfs beenen , pooien en hagelen , zyn
zw a r t; het overige van het lichaaur gelykt
naar dat van den Bergvink : het heeft, een
witachtige vlak dwars over de vleugelen,
Het mannetje heeft vlakken op den rug, om
den hals en kop, even als de Lyfter: deuit-
eindens van zyne vleugelen en ftaarc , zyn
een weinig purperach-ïig. Deze Vogel’ is
zeldzaam , en kan bezwaarlyk gevangen
worden. Belonius , gelooft echter, dat het
een foort van Kwikftaart is. Zie dit woord,
P A A R D . Byvoegz. j) Bladz. 208. ude kol.
reg. 4. vanonder. De Natuur heeft dit Dier
een geneigtheid van liefde en vrees voorden
Menfch gegeven, benevefis een zeker gevoel
der dienften die wy het weder bewyzen kon-
nen : en dit eenklauwig Dier , keilt minder
zyne flaverny, dan de behoefte van onze be-
fchenüing.
Idem , reg. 2. Om met meer zekerheid
over de gevallen te konnen oordeelen o f de
gebreken, n iet, dan w e l, door de goede hoedanigheden
in dit Dier vergoed worden, zoo
is het nuttig dat men in Zyne denkbeelden,
het afbeeldzel van een vol maakt Paard hééft;
met welk men de andere Paarden verg’elyken
kan. Zie hier een fchets van dit afbeeld-
zei.H
et Paard is onder alle Dieren, dat gene,
dat in een groote geftalte , de meéïte evenredigbeid
én fiérlykheid in de leden, bezit.
Wannéér men met het zelve de Dieren ver-
gelykt die onmiddelyk beneden en boven
het zélve z yn , zoo bevind men , dat de Ezel
een fleehte geftalte beeft,dat de kop van den
Leeuw te groot1 is , dat de beenen van den
Os te dun z yn , dat de Kameel misvormt is ,
én dat de Rhinoceros en Olyphanc, om dus
te fpreeken , niets anders dan groote klotü-
pen zyn. De geftalte van den kop , bn den
hals, enz. enz.
Bladz. 248. 2de kolom, reg, 16. van onder.
De Paarden zyn , gelyk de andere tamme
Dieren , zomjyds ,; aan bëfmëttelylte
zièktèris onderhevig. Deze ziëEt'ens worden
doorgaans, o f door het foort van voed-
zel , o f de b'nguurheit der jaargetyden veroorzaakt.
In den Herfft van her'jaar 1763,
wierden de Paarden , zóó wet in Parys', als
in de omleggende Velden , door een foort
van hoeft aangetaft , die , wanneer m.en. ’er
fifet vroegtydlg hulpmiddelen tegens ingaf,
in walging ontaarde , en zomtyds van de
dood gevolge wierd, Men vond een zéér
eenvoudig geneesmiddel u i t , ’c geen den
voortgang van hetkwaad belette; men wreef
•den. mond der Paarden die door den hoeft
aangetaft wierden, met Honing,1 en gaf hen
Zemelwater te drinken. Dit. middel genas
dé kwaal in.haar grondbeginzel.
P A A R D E - K A S T A N J E B O O M .
Hippocaftanum vulgare. D it is een, groote
en ichoone Bobni, die uit lndiën oorfpron-
k e ly k is , en thans door geheel Europa aangekweekt
wo rd, niet om de vruchten die by
vóórtbreng! , maar om de fchaduwe die hy
geeft; enomdat hy gemakkelyk'aangekweekt
word, en in weinig jaren tot een boom op-
fchiet. Deze boom fpreid zyne takken wyd
in de breedte u i t : zyne bladeren zyn , even
als een ge-opendë hand gefchikt, v y f by vyf,
o f zeven by zeven , op een lange ïleel , zy
zyn fffial aan hiimjc voêtfteun , getant aan
hunne randen, groen, en van eén-en bitteren
fmaak. Uit den top dér takken , ltoomen
verfcheide kleine takjes, die teder Verfchei-
de witte o f purperachtige bloemen onderfteunen
, welke uit vier o f v y f bloembladen
beftaan , en verfcheide geele helmffiyltjes
hebben. Op deze bloemen volgen rorrdach-
tige en doornaebtige vruchten, die zich in
twee o f drie dëelen openen, en een o f meer
kngwerpige en vry groote Kaftanj.es bevat.
ten, maar welke die punt niet hebben , die
men in d'e gëmeene Kaftanjes opmerkt. Deze
Kaftanjes zyn niets nut om te eeten , zy
zyn bitte r, feherp , en zamentrekkende.
Echter heeft de Heer Bon , Prefident van
Montpeliier, een middel uitgevonden om
deze Kaftanjes tot een ' nuttig voeder voor
het V e e , te doen dienen ; het is genoeg dat
men hen op de wyze der Olyven bereid,
om hen goed om te eéteti te maken : zie de
Memoriën van de Akademie der Wetenfcbap-
pen van Parys. Verfcheide Hoeffhrits doen
hgn door de dampige..Paarden doprzwelgen.
Men heeft getracht om 'ef voordeel, tot het
zamenftel van een zeker foort van Wafch-
kaarffen, uit te trekken, maar échter zonder
'een zeer-aanmerkelyken uitilag : zie het artikel
K a s t a n j e b o o m .
P A A R L E M O E R , ( jByvoegz.") Men
heeft opgemerkt, dat alle de tweefdielpige
Tchelpen, waar van het inwendige gepaarle-
moert is , Paarlen voortbrengen : men vind
’er in de Ilamerdoublet, in de Parelfcheipen,
Zvoaluuwdoubletfen, enz.
Bladz. 221 , <tde kol. reg. 29. De Ko-
ning van Zweeden, beeft den HeerLimiceus
tot den Adelftand verheven , om dat by het
geheim uitgevonden heeft van de Paarlender
Oefters en Moffelen , groorer, en fchoon
te doen worden , enz. T o t beloning van
deze ontdekking, hebben de Staten van het
Koningryk, mede aan deze Geleerden Na-
tuur-onderzoeker toegeftaan om een opvolger
in zyne verfchillende bedieningen re benoemen;
maar het geheim is niet algemeen
bekent gemaakt.
Bladz. 222. ifte kol. reg. 18. van onder.
Hoe fchoonder het Paarlemoer der fchelpen
is , hoe fchoonder de Paarlen zyn: de grootte
der Paarlen , is mede evenredig , met de
groote van het Dier : de zilverkleurige Pa-
relfcbelp verfebaft Paarlen welke medé een
zilverkleur hebbén; deze zyn zeer zeldzaam.
Idem , 2de kol. reg. 29. Onder de groore
menigte Paarlen, die men alle jaren aan den
Koning van Spanje aanbied.,, doet deze Vorft
de fèhoonfte voor den Godsdienft afzonder-
lyk bewaren. Men kan over de groote menigte.
oordeelen die hy tot ditgebraikfehikt,
uit een kleed van de Lieve Vrouw van Guadalou