Ï20 EYERDOORN. E I K E N B O O M ,
eenvoudig, gemakkelyk en zeer zeker middel
aan de hand gegeven, om de eyeren gedurende
een lange tyd goed te konnen houden
: hy raad hier toe aan om de fchalen
der eyeren met een beftrykzel te bedekken
’t geen door het water niet opgelofcht word,
gelyk twee o f drie lagen van het gemeen-
fte vernis, o f een dun bedekzel van fchapen
v e t , o f olie , o f gefmolten wafch. Men
heeft door proefnemingen ondervonden, dat
eyeren die dus bereid, en zes maanden bewaart
waren, noch het melkachtige gedeelte
bevatten. Echter wanneer men hen met
meer zekerheit' en langduriger bewaren wil,
zoo moet men eyeren verkiezen welke niet
bevrucht z y n , anders .word het mannelyk
zaad door het omkleedzel verflikt, en verderft
’er een gedeelte van. Deze geverniste
eyeren bezitten alleen het voordeel niet
dat zy voor het verderf bewaart konnen
worden, om hen even als verfche te eeten:
z y bezitten noch dit, dat zy met alle zekerheid
konnen bebroed worden, mits zy niet
langer dan zes weken bewaart worden; hier
toe ontdoet men de fchaaLder bevruchte
eyeren van der zelver omkleedzel , dit is
mede een middel om vreemde Vogelen aan
te kweken , welke men niet levendig dan
met groote moeite vervoeren kan , en die
doorgaans buiten hun geboorteland niet paren
willen. Deze verfchillende wyzen om
den toevloed der buiten- lucht uit de eyeren
en alle andere zaken te weren, die men
voor verderving en verandering bewaren wil,
verklaart te gelyk de oorzaak waar door-
drie eyeren gedurende drie hondert jaren
in de muur van een Kerk in Italiën voor de
verderving bewaart gebleven z yn , en die
men na dezen tyd echter noch zeer goed
en zeer verfch bevond.
E Y E R D O O R N . Dus noemt men de
vrucht van een foort van Pruimboom van
Guajana, die dezelve boom fchynt te zyn,
die de Indianen Rumeanoemen, endeLucit-
ma is die in den Tuin desKonings van Vrank-
ryk aangekweekt word: deze boom is zeer
fehoon, fchiet zeer hoog op, is zeer recht
en takryk, zyne wortelen zyn zeer lang en
fchieten diep in de aarde : zyne fchors is
fèbarften en graauwachtig groen: zyne bla-
eren Haan beurtelingfch, en zyn groen en
zenuuwachtig: zyne vruchten hebben de gedaante
van een rondachtig hart, ’ t geen aan
Jseide zyden platachtig is: haar middelyn heeft
drie duimen in de breedte, en omtrent twee
duimen in de lengte: haar vleefch, ’ t geen
week, zoetachtig, befmet w i t , en met een
zeer dunne fchel bedekt is , bevat in het
midden twee o f drie pitten van een eironde
gedaante, die een'geelachtige kleur hebben
, ’ t geen haar de naam van. Eyerdoorn
heeft doen geven. Deze vrucht is zoo voedzaam
dat twee perfonen die op een Eiland
om verraad gebannen, en verwezen waren
om van honger te flerv.en, ’ er drie. maanden
, alleen van deze vrucht leefden, en zy
bevonden zich veel gezonder, dan wanneer
z y ’ er aankwamen; het is te beklagen dat
een diergelyke vrucht het vel van den
"mond doet losgaan, wanneer men ’er van
eet.
E I K E N B O O M . CByvoegz.) Bladz.
299. 2de kol. reg. 28. D it'is de fchoonlte
en duurzaamfle van alle boomen die in onze
boflehen groeijen. Deze boom die zoo
beroemt in de vroegfte oudheid, zoo gelieft
by de Grieken en Romeinen, die hem aan
den Vader der Goden hadden geheiligt," en
zoo beroemt door de offerhanden van ver-
fcheide volken was , deze boom die wonderen
gedaan en Godfpraken gegeven heeft,
was'mede het" beuzelachtige voorwerp van
den godsdiénftigen eerbied onzer Voorvaderen,
die, door bedriéggelyke Druïden be-
ftuurc , geen . Godsdienftplichten oefiende
dan onder de wichelary met de gewyde Marentak
der Eikenboom: zie Marentak. Maar
dezen zelfden boom onder een beter gezichtpunt
befchouwt zynde , zal in onze oogen
niet meer dan een voorwerp van nmtigheit-
z yn ; hy verdient in dit opzicht lofïpraicen,
die wel is w a a r , zoo verheven niet z y n ,
maar echter op betere gronden fleunen.
Bladz, 300. ifte kol. reg. 26. W y hebben
hier voor gezecht dat den Eikenboom
zich door zyne hoogte en dikte onderfcheid.
Harlei verhaalt dat, in het Graafïchap Oxford
in Engeland, een Eikenboom geweefl
is , wiens (lam v y f vierkante voeten in een
lengte van veertig voeten had, en dat hy,
wanneer men hem omkapten , hout voor
twintig oxhoofden uit leverden , en zyne
takken v y f en twintig ftapeleh brandhout
verfchaften. Deze boom fchynt dezelve te
zyn waar van Plo t, in zyne Natuurlyke
Hiflorie van Oxford, fpreekt, wiens takken
die vier en vyftig voeten lengte hadden
van den ftam afgemeten zynde , drie hondert
EIKENBOOM. E I L A N D .
Aeft en vier R uiters , en vier duizent drie
hondert en vier en zeventig voetknechten
oveffehaduwen konden. Ray verhaalt, in
zyne Algemeens Hiflorie der Planten , dat
men in zynen tyd verfcheide Eikenboomen
van een wanfehapen grootte in Weftphalen
had, waar van een tot een Kafteel verflrek-
te een andere had dertig voeten middelyn
en hondert en dertig voeren hoogte. Men
kan over de verbazende dikte van deze boomen
oordeelen, uit die gene waar van men
de dwarsbalken mam voor het beruchte fchip
de Royal Doverling genaamt, ’t geen onder
de Regering van K a k e l de I. Koning vati
Engeland gebouwt wierd: deze Eikenboom
leverde vier balken u it , waar van. ieder vier
en veertig voeten lengte, en vier voeten en
negen duimen middelyn had. ' De boom,
vervolgt Ra y, die tot een maft voor' dit
fchip diende, is waardig aangehaalt te worden,
fehoon hy tot een ander gedacht behoort
, hy was negen en negentig. voeten
hoog, en had v y f en dertig voeten midde-
lyn. Men heeft verfcheide voorbeelden van
boomen die mede wanfehapen om hunne
dikte en hoogte,zyn. Zie A a p e n é r o o d .
De Heer Erland Turfen , heeft zedert
eenige tyd een nieuwe wyze in ’ t licht gegeven
om 4e Eikenboomen te planten. Hy
vordert dat de grond lig t, gelyk en omtuint
is; dat de eikeis dicht by elkanderen geplant
worden, zoo ras zy ingezamelt zyn ,
en de grond weder met mofch bedekt is.
Men móet zorg dragen om. de jonge Eiken
te verplanten en hen te befproeijen , die
gene afkappen die kwalyk voortkomen, en
lucht te geven aan die gene die Hagen. Me-
mori'én van de Akademie van Stokboltn. Zie
mede de uitmuntende Engélfche Verhandeling
over de aankweking van de jonge E ikenboomen
; dit werk voert tot t i te l, The
Modern Druid. (D e Hedendaagfche Druïd
e ).
1 vHet Eikenhout vereenigt zoo veel voor-
deelen, dat het voor alle andere foorten van
hout, tot een menigte werken begeert word;
tot molens, perffen, fchrynwerk, wagen-
makerswerk, lat werken, palen, wagenfehot,
dekplanken, latten, en' in een woord tot
alle werken waar in hechthèit , llerkté ,
zwaarte en duurzaamheit vereifcht word.
Bladz. 300. 2de kol. reg. 17. Het Spint
’t geen in dezen boom uit twaalf o f vyftieh
kringen o f jaarlykfche lagen te zamengeftelt
is , is in den Eikenboom veel zichtbaarder
als in eenig ander foort van boomen. Hei
is‘ aan de Werklieden, in Vrahlcryk, door
hunne reglementen verboden om eenig hout
te gebruiken aan welk zich fpint bevind ,
om dcszelfs gebrekkigheit. Echter geeft de
Heer de Buffon middelen aan de hand, om
aan het Spint byffa zoo veel yaftheit, kracht
en duurzaamheit te geven , als aan het hart
van den Eikenboom: zie op het artikel
H o u t .
De vruchten van den Eikenboom dienen
om de wilde Dieren te voeden, en om, by
gebrek,, zeker foort van gevogelte te meften.
In Spanje verkóópt men Eikels op de markten
die een zoete en aangename (maak hebben,
gelyk men in andere landen de Ka-
ftanjes verkoopt. Zie Groote I lex.
Behalven dit foort van Eikenboom, tellende
Kruidkundigen ten minden noch veertig
verfcheidenheden die noch algemeen ,
noch zeer bekent zyn.
E I L A N D , Infula. Deze naam geeft
men aan een ftuk land ’ t geen door een Zee,
o f Rivier omringt word, maar zich echter
boven het water verheft. Het gro.otfte. getal
Eilanden der Zeë vind men tuflehen de
Keerkringen. De Eilanden zyn in ’t algemeen
niets anders dan de toppen der ketenen
bergen, die met verfcheide takken over
dat gedeelte van het oppervlak der Aarde
mede voortlopen, ’ t geen door de Zee g e dekt
word. De vervolgende gedeeltens van
deze ketenen bergen der Zee vormen on-
dieptens, klippen en rotzen die met het oppervlak
van het water gelyk zyn : indier-
voegen dat deze meer o f min uitftekende
ftukken aarde ons op een onmerkbare wyze
de weg aanduiden die deze ketenen onder
de Zee volgen. Men zou hier uit be-
fluiten konnen dat de ftraten niets anders
zyn dan de natuurlyke .verlagingen o f wel
de geweldige affeheuringen der bergen die
de voorgebergtens vormen. Het gene dient
om dit te beveiligen, is dat de ftraten altoos
die plaatzen der Zee zyn alwaar zy de
minfle diepte heeft: men vind ’ er een vervolgende
hoogte van den eenen oever tot
den anderen; en de twee kommen die'een
flraat vereenigt, nemen in diepte toe .door
een ftaridvaftige1 voortgang; ’ t geen mén in
het Kanaal en in de Straat van Gibraltar
opmerken kan. Zié S t r a a t , B erg en
A arde. Het is aanmerkenswaardig dat
dé groote verzamelingen van Eilanden die
O