donderflag. Men haalde zoo rasmogelyk,
de ongelukkige Lieden op , welke zich op
den bodem van dezen afgrond bevonden :
geen hunner was dood, maar het vuur had
hen in den bektaaglykften ftaat gebracht.
Den volgenden morgen , begaven zich eeni-
ge perfonen , en onder andere verfcheide
Opzichters, zich naar de opening van dezen
Kö ó lp üt, om dé Uitwerkzelen van die nood-
lOEtig toeval te befchoüwen , de damp ontbrande
alstoen op nieuw, en barfte met meer
geweld als de eeffte maal u i t , hier door,
wiêrdeü acht Menfchen, en zeventien Paarden
gedood.
Idem, 1de kölöm, reg. 18. van onder. De
Hiftorie van de Mineraale Uitwaaftemingen
is zeer gèfchfkt om de befpiegèl ing derAardbevingen
, der Brandende Bergen , en andere
ónderaardfebe ontbrandingen op te helderen:
Zie deze woorden , en de artikelen S t e e n k
o l e n .en P y r i ï ë n .
U I T W E R P Z E L E N . (Byvoegz. )
Bladz. 682. 2 de kol. reg.11. vanonder. Het
maandftóndelyke bloed, is een drekacbtige
ftoffe, die door de vaten derlyfmoeder uitgeworpen
word , waar in zy in een te groots
menigte by een vergadert was: zie het gene
hier omtrent in het artikel van den Blauwbaren
Ouderdom , op het woord M s k s c e
gézecht is.
De drekacbtige ftoffen worden uit het lichaam
uitgedreven , om dat z y van geen nut
meer zyn konnen voor de Dierelyke huishouding,
vermits zy van alle de deelen ontbloot
zyn welke tot de vorming der C h y l,
dienen konnen.
De P is , de ftoffe van de uitwaaffeming,
én hét zw e e t , worden mede Van den klomp
der vochten afgefcheiden , in welke z y alleen
verderving kónnen veroorzaken, die zy
reeds zelfs beginnen te verkrygen.
Byna alle drekachtige vochten , worden
van de voedende ftoffen afgefcheiden , welke
ontaart zyn , door middel van menigvul-
digmalen tot verfchillende gebruiken van het
lichaam te dienen..
Echter verftaat men meer byzonder door
het woord D r e k , de grove ftoffe van hét
voedzel, en de voedende fappen . waar van
de uitlozing door den aars gefchied.
Wat de keutelswyze gedaante, enz., betreft,
die het grootfte gedeelte van den drek
der Dieren heeft , z y hangt van .de gedaante
der celletjes , o f verwyde holligheden zelfs
a f, in welke de drek gevormt word door het
verblyf ’ c geen hy ’er in heeft. Het is dusmet
de andere foorten van Üitwerpzelen , niet
gelegen.
U M B U . Dit is een foort van Brazil-
jaanfché Pruimboom : zyné ftam is k o r t,
zwak, en ineen groot getal gekronkelde takjes
verdeelt; zyne bladeren zyn fmal en groenachtig,
en zyne bloemen zyn geelachtig wit;
derzelver vleefch is h,ard , uitgezondert by
regenachtig weder. Deze vrucht is zeer
fcherp van fmaak, én verfrfffent. De wortel
van den Umbu is bolachtig, en heeft een
goeden fmaak.
.U N A U , Dit is .een foort van Dier ’ t
geen overeenkomften met dén A i , en andere
foorten van Luiaarts h e e ft, maar ’ t geen
’ er echter door kenmerken van verfchilt, die
zoo aanmerkelyk z yn , dat men redenen heeft
om het als een verfchillent foort van Luiaarts
te befchoüwen. Het voorhoofd van
den Unau is verhevener, en zyne oorenzyn
veel merkbaarder als die van den A i : zyn
hair is geheel verfchillent, zyne ingewanden
zyn geheel anders gevormt ; maar het
treffem onderfcheid beftaat hier in , dat de
Unau zes en veertig ribben heeft, waar tegen
men Ier . niet meer dan acht en twintig
in den A i , telt. Dit getal van zes en veertig
ribben , in éen D ie r , wiens lichaam
zoo kort is ; is , zecht de fleer de Bu fon ,
een foort van büitcnfporigheit, o f dwaling
van de Natuur ; want onder alle Dieren ,
zelfs de grootfte , en die gene wier lichaam
het langfte in-evenredigheid van hunne grootte
is , heeft ’er geen zoo veel fparren in zyn
gebouw.^ De Olypbam heeft niet meer dan
veertig ribben ; het Paard heeft ’er zes en
dertig; de Huis-Maiier dertig; de Hond Zes
en twintig; deMenfcb vier en twintig, enz.
Dit verfchil in de vorming van den Unau en
den A i , vooronderftelt meer verfchil tus-
fchen deze twee foorten , als men onderfcheid
tufleben den Hond en de Kat heeft,
welke beide hetzelfde getal ribben hebben;
want de uitwendige' verfcheidenheden zyn
niets in vcrgelyking van de inwendige : dér
ze laatfte zyn , óm dus te fpreken , de oorzaken
der andere , welke ’er alleen dé uit-
werkzelen van zyn.
Het inwendige gedeelte der levende wezens
, voegt ’er de Héér de Bufon b y , is de
grond
grond der teekening , van de-Natuur: b e t*
de te zamenftellende vorm, de ware gedaante
; het uitwendige is alleen het oppervlak,
en zelfs alleen de kleeding, want hoe dik-
- wyls bevind men nier; in het vergelykende
onderzoek der Dieren , dat dit uitwendige,
’ c geen dikwyls zeer verfchillende'is , een
inwendig bedekt , ’ t geen volkomen over-
eenkomftig is ; en dat in tegendeel het minste
inwendig verfchil Zeer groote in het uitwendige
voortbrengt, en zelfs de naruurly-
ke gewoontens verandert , alsmede de hoedanigheden
en eigenfehappen van het Dier?
Hoe veel heefttmen ’er niet welke gewa-
pent, bedekt, en met uitftekende deden ,
verfiert zyn , en die echter ten opzichten van
den inwendigen vorm, in ’ c geheel naar andere
gelyken die,’ er vart-ontbloot zyn.
Volgens .de Waarnemingen die de Markgraaf
de Montmirail gedaan heeft , op dén
Unau, die hy in zyne Diergaarde heeft doen
opvoeden , gaat h y , fchoon een log Dier
zynde , en eenen zwaarmoedigen gang hebbende
, echter veel rafter als de A i en andere
Luiaarts voort; zyn gewoon voedzel was
Brood , Appelen en Wortelen , en zynen
drank, Mélk : zyne. natunrlyke ftand ; en
die h y , boven alle andere , fcheen te verkiezen;
was, dat hy zich aan een tak ophing
met het lichaam naar de aarde ge keert;
zomtyds fliep' hy in deze houding , met de
vier pootenaan een zelfde punt vaftgehecht,
waar door zyn lichaam een boog befehreef.
De fterkte der fpieren van Alt Dier , is on-
geloofiyk,: maar deze word hem nutteloos
wanneer hy voortgaat, want zynen gang is
?er niet minder gedwóngen , noeh minder
waggelende door. Men vind dit Dier op
hpt Eiland Marignan.
U R A . Dit is een Scbaalvifcb die eeni-
ge overeenkomft met de groote Zee-Kreeft
heeft, en die men in het flyk van de Zee
van Brazil vind : zyn vleeich is zeer gezond
' en heeft eenen goeden fmaak ; dit is het ge-
meenfte voedzel der Negers en Indianen.
. U R A N O M O R P H I T E S . (Byvoegz.)
Bladz. 683. Ifte kol. reg. 4. van onder. Men
geeft den naam van Uranoscopus ( Starreky-
kers) aan de Viflcben , die , in plaats van
aan de zyden, de opgen op het opperfté gedeelte
van het hooft geplaatft hebben , en
dus naaf den Hemel zien. Alle de Platvis-
fchen , en die gene» die op den bodem der
Zee woonen , gelyk de Z e e -D u iv e l, de
Rochen, enz. ,geeven hier voorbeelden van.
De prooi van deze Dieren , is altoos boven
hen geplaatft. Zie V isch en Starre-
k y k e r ,
U R U S . ( Byvoegz. en Verbet. ) Den
naam van Urus, geeven de Natuuronderzoekers
aan een Dier-, ’t geen mede onder den
Hoogduitfchen naam van Aurocès bekent is;
het heeft veel overeenkomften met onzen
Stier , die het in grootte en krachten, overtreft.
Het fchynt, volgens de wetenswaardige
en verftandige nafporingen van den Heer de
Bufon, dat de Urus als onze Tamme Stier,
in zynen natuurlyken en wilden ftaat, kan
befchouwt worden : men moet hem als het
eerfte en oorfpronkelyke ras aanmerken ,
maar het geen door de verfcheidenheden der
luchtftreeken, voedzels, en door zynen ftaat
van tamheit, ontaart, verandert en gewy-
zigt is.
De Urus , is dan het ware oorfpronkelyke
Dier , waar van andere Dieren afftam-
men , die , in het. uitwendige , wezentlyke
verfcheidenheden Ichynen te bezitten , maar
d ie , gelyk de Heer de Bufon zeer klaarbly-
kelyk bewyft, niet, dan toevallig zyn: men
moet dus tot den Urus, verfcheide Dieren
thuis brengen, die onder verfcheide namen
by de Natuuronderzoekers bekent zyn , gelyk
de Bonaftts, de Bifon, de Zebu , en alle
de verfchillende foorten van Oflen , zo o
wel Europeaanfche en Aziaanfche,als Afri-
kaanfehe en Amerikaanfche , welke hunnen
oorfprong uit dezen ftam trekken. Men kan
niet wel de waarheit van alle deze zaaken
doen begrypen , dan met de woorden van-
den Heer de Bufon te gebruiken, wiens pen
met een zonderlinge kracht , alle de zaaken
ontzwagteit, weike zy voorftelt.
Het is n iet, zecht deze doorluchtige Schry-
v e r , met de tamme Dieren, Inveele opzichten,
zoo gelegen , als met de wilde Dieren.
Hunnen aart, groote en vorm, zyn minder
ftandvaftig, en meer aan verfcheidenheden
onderworpen, vooral in de uitwendige dee-
len van het lichaam. De invloed der lucht-
ftreek, die zoo veel vermogen op de geheele
Natuur h e e ft, werkt met veel meer kracht
op-de flaafïche wezens, als op dc vrye: het
voedzel, ’ t geen door de handen der Menfchen
bereid word , ’ t geen dikwyls te veel ge~
fpaarc en kvvalyk uitgekozen is , gevoegt by