Het is mede noch een vraag o f een on-
derzoekwaardig verfchynzel, op wat wy ze
een verbazent getal Dieren in andere Dieren
gevormt worden, De kreuken in den
aars van een Os o f Paard, de neus van een
Schaap, de Slokdarm van een Hert, de ingewanden
van een menfch, en de buit van
byna alles wat adem haa lt, verftrekt tot
een neft, tot een geboorte land aan een oneindige
menigte van Infeften. Dus voeden
de Dieren elkanderen, gelyk zy elkanderen
verdelgen.
Een ieder die het gedrach der Dieren
waargenomen heeft, en van hunne wyze
van leven en om hun foort te behouden onderricht
is , heeft een groot verfchil in de
vernpftigheit der wilde Dieren, en die der
tamme moeten opmerken; deze laatfte bezitten
noch dezelve behendigheit noch het
zelfde natuurlyk vernuft. Deze hoedanigheden
zyn. zwak in hen, zoo lang zy in de
flayemy en overvloed leven; maar zoo ras
men hen de vryheit wedergeeft, en zy weder
in de noodzakelykheit komen om voor
hun beftaan te zorgen , zoo verkrygen z y
alle hunne geneigtheden weder, en met dez
e , alle de vernuftigheit van hun foort: zy
verkrygen in de behoeftigheid alle de hoedanigheden
weder die zy in den overvloed
verloren hadden, z y vereenigen zich naauw-
keurig met elkanderen , betonen meer te-
derheit voor hunne jongen, voorzien de
jaargetyden, maken van alle de hulpmiddelen
gebruik, die de Natuur hen ingeefttot
de behoudenis van hun fo or t, tegens de on»,
gemakken der jaargetyden en de liften van
hunne vyanden; eindélyk de bezigheden en
arbeid doet hen hunne natuurlyke krachten
weder bekomen, en de zorgeloosheit en andere
gebreken verlaten hen met den overvloed.
en de ledigbeit.
W y zullen het byvoegzel van dit zoo gewichtig
artikel mindigen , met een uittreksel
van he t merkwaardigfte, ’ t geen omtrent
den trap van warmte der verfchillende Dieren.
gezecht is.
De warmte der Dieren, is zeer verfchil-
lende, volgens de verfcheidenheit van hunne
foorten.en dat der jaargetyden. De Dier-
befchryvers hebben hen met vry veel grond,
in -warme en koude verdeelt, dat is te zeggen
, betrekkelyk tot onze gewaarwordingen.
De Doctor Martin zecht , dat men
die gene -warme noemt, die onze gefteltheit'
evennaren en naderen, middelerwyl wy die
gene als koude befchouwen , waar van de
warmte verre beneden de onze is : het fchyiit
volgens de proefnemingen van dezen Waar»
nemer, dat'alle de Dieren een weinig meerder
warmte bezitten, als de middelftof in
welke zy leven. De Infeéfcen zyn een onderwerp
van verwondering voor ons; want
fchoon z y de aandoenelykfte en tederfte van
alle Dieren fcbynen, zoo zyn zy echter die
gene, die de grootfte koude wederftaan kon-
nen. Men heeft hier van een treffent voorbeeld
in de geftrenge Winters van de jaren
1709 en 174.0 gezien, in welke de eitjes en
tonnetjes der Infeéten, het geweld der koude
wederftondeh, waar tegens de fterkfte Dieren
niet beitand waren. A lle de Infeélen w orden
doorgaans onder de koude Dieren ge-
plaatft; maar men heeft in dit opzicht een
zonderlinge uitzondering in de warmte der
B y ën , om dat een zwerm van deze Infeéten
dikwyls de thermometer tot een graad van
warmte doet opreizen, die niet minder als die
gene is die w y bezitten, en die tuffchen de
dertig en v y f en dertig graden is. De Oefters
en Moffelen hebben weinig warmte, als mede
de Viffchen die kieuwen hebben. De
Slangen zyn weinig meer dan twee graden
warmer als de lucht die z y inademen : de
Kikvorfchen en Land - Schildpadden hebben
v y f graden meerder warmte : in het algemeen
is de klaffe der Schildpadden , Padden
, en voor al der Slangen niet in ftaat
om een zeer geweldige koude te wederftaan,
Z y zyn , wel is waar, in een ftaat van verdoving
gedurende dezen tyd , en verliezen
zeer weinig van hunne zelfftandighek. De
Vogelen zyn de warmfte van alle Dieren;
men kan hier van de proef nemen op de
tamme Vogelen, en zelfs op de Patryzen,
enz. De Menfchen zyn byna de laatfte in
de klaffe van de warme Dieren, gelyk de
gemeene Viervoetige Dieren, als'Honden,
Katten, Schapen, en Offen veel warmer zyn
als het menfchelyk gedacht; de Viffchen
die door middel van een long ademen , o f
de Cetacei zyn mede zoo warm als de Dieren.
D I E R E N R I E M , zie Z a m e n s t a r -
B.IN G.
D I E R V I L L A . Dit is een kleine Hee-
fter die uit Acadia in Amerika oorfpronke-
lyk is , en die in onze geweften niet hoger
als tot drie voeten opfchiet. Hy heeft veel
over»
overeenkomft met de Syringa , door zyn
hout en bladeren, waar van de tanden een--
ter veel regelmatiger en zoo diep met zyn.
H v brengt in het begin van de Maand Juny
ceele bloemen voort, die een trechterswy-
| e gedaante hebben, en met een vlaggetje
bezet, en in v y f deelen zyn ingefneden', zy
eindigen in een p yp , die met den ftamper
door een gewrichtje vereenigt is. Deze
bloemen zyn zeer verfpreid aan de takken
geplaatft: zy duren omtrent veertien dagen.
Omtrent het einde van de Maand Auguftus
vertonen zich noch eenige andere , welke
mede omtrent zoo lang duren. Op deze
bloemen volgt een pyramidale vrucht, die
in vier afdeelïBgen gefcheiden is , welke met
vry kleine zaden vervult zyn.
De vermenigvuldiging van deze Piant ont-
flaat van alle zorgen; zy doet-meer als men
begeert, door middel van hare kruipende
wortelen , welke aan hare uiteindens een
menigte uitfpruitzelen voortbrengen; dit is
de reden waarom men haar geen regelmatige
gedaante kan doen verkrygen. Schoon
de Dierviila de ichadiiuwachtige plaatzen,
en defiykachtige en vochtige aarde bemint,
zoo brengt zy echter een groot getal bloemen
in de droge gronden voort. Het befte
dat men met deze Heefters doen kan, is dat
men hen gebruikt öm de luftbofchjes te verlieten,
in welke de fchaduwe van de groote
hoornen hen niet nadeèlig is , en in welke
hunne voernaamfte bevalligheit is dat zy
vroegtydig een aangenaam groen verfchaffen,
en zelfs reeds in het begin van de Maand
February: de geftrengheden van onze Winters
benadeelen hen niet.
D I L L E . QByvoegz.') Haar wortel is
klein, wit en vezelachtig. Men kweekt de
Dille in de Tuinen aan ; en het gebeurt
dikwyls dat wanneer men haar een maal
za a it, zy alle jaren weder voortkoomt,
door middel van haar zaad, ’ t geen afvalt.
D I S T E L S , Carduus. Dit is een ge-
llacht van Planten: de bladeren van hare
omkleedzels zyn met doornen bezet, ten
minften omtrent hun uiteinde, o f eindigen
in een harde en ftekende doorn. Hare bloemen
zyn byna alle hermaphroditen; en het
gene haar byzonder is , is dat zy vruchtbaar
z y n , fchoon z y dikwyls maar een mondje
hebben; de geftraalde bloemen in tegendeel,
zyn niet vruchtbaar, dan wanner zy ’er
twee hebben. Men plaatft onder de foorten
der Diftels, de 'Carthamus , Everwor-
t e l , Starre Diftel, enz. zie deze -woorden,
en de-artikels van de. foorten d e r-Di ste
ls .
D O L - A P P E L , o f A l e e r g am e .
( Byvoegz. ~) Malum infanum. D it is een
Plantdier dat in de Zee le e ft , en ’ t geen
door Rondelet dus genoemt is om zyne ge-
lykvormigheit met het lange foort van Do lle
- Appels. Men ziet mede op. dit Dier een
foort van bladeren o f vederen ; het is hier
in dat dit foort van Plantdier van den Zee-
Druiftros verfchilt. Men bemerkt mede
eenig onderfcheid in hun voetfteèltje. Zit
Z e e -D ruietros en Z ooph.y t en .
D O L P H Y N . ( Byvoegz. ) De Starre-
kundigen hebben dezen naam mede aan een
Zamenftarring van het noorder gedeelte van
den Hemel gegeven: het is uit tien ftarren
te zamengeftelt volgens Ptohmcus en Tycbo
Brabê,
D O M I N E E S T E E N . Deze naam
heeft men aan een foort van Mergel gegev
en, ’t geen verfteent i s , en d a t , volgens
het verhaal der Hollandfche Reizigers , in
een Rivier gevonden word, die voorby het
Fort Viétória, op het Eiland Amboina,
ftroomt. Deze fteen is even als het Ser-
pentyn-Marmer gefpikkelt, en heeft de gróte
van een Ganzen-ei, en is met tepeltjes
bezet; hy is glad , vry za cht, en kan ge-
makkelyk gepolyft worden. Men wil Hat
het een Hollandfche Predikant was , die hem
het eerfte ontdekte en bekent gemaakt heeft:
men verzekert zelfs dat hy hem door de
zieken deed kauwen.
D O N D E R . CByvoegz. H e t dondert
het geheele jaar door op Jamaika, en dikwyls
in Italiën, maar zeldzaam in de Landen
die koud, vochtig, en met water
bedekt zyn. Volgens de waarnemingen
van den Heer Muffchenbroek , dondert hft
vyftien malen in een middelbaar jaar -te
Utrecht. Dezelve Schryver heeft opgemerkc
dat de richting en aart van den wind in het
algemeen niets aan den Blixem doet: zie
dit woord; maar dat het menigyuldïge_r met
een Zuidewind dondert. De Ëlixem is menigvuldige!
in den Zomer als ia den Win?
O s ' , «ïj