V E R F B O O M , TïnSloria arbor* Die is
een gropte boom. van het Koningryk Jenago
in Ethiopiën : zyne vruchten gelyken' naar
de Dadelen 9 men trekt ’er een Olieachtige
Roffe u i t , die aan het water , waarmede
men haar vermengt, een fchoone geele kleur
geeft; de Inwoonders verwen ’ er hunnehoe-
öen mede , welke van Stroo en R ie t , te za-
men gevlochten zyn zy bedienen ’ er zich
mede van , om alle hunne gerechten, wel-
fmakende te maken. Ray, Hifi* Plant*
V E R G I F T I G -M E E L , o f D e l f -
b a a r -M e e l , Farina fojfilis. Dezen naam
geeft men in navolging der gemeene Volks
dwalingen , aan een krytachtige zelfRandig-
heit, o f een kalkachtig Gufh , ’t geen witachtig
is , en naar gtof Meel gelykt. Brakman
n zecht, in zynen Epifi* de farm. fojfil*
dat ’ er het gemeene Vo lk , voormaals, in
tyden van hongersnood en gebrek , even als
een Hemelfch Meel , gebruik van maakten.
Hy voegt ’er in ernft b y , dat 'men ’ er
wel ras de kwade hoedanigheden van ontdekten;
’ c geen meh zeer gemakkelyk geloven
kan.
Men bemerkt geen groot onderfchéid tus-
fchën het D ei f ba ar-Meel, de Minerale Aga-
rik , de Delfbare Maan-Melk , en de Gurb
van Kryt: zie deze woorden.
De vaRheit, de zamenhang , de kleur en
de gedaante,, maken ’ er mogelyk alleen het
grootRe yerfchil van uit. ’Z i e Ludwig,
Pott en Scbeucbzer. Wanneer . hét Delf-
baar-Meel gemarmert is-, zoo noemt men
het Mirakeleuze-Aarde*
’ Vermits men altoos het Vergfftig-Meel in
holachtige plaatzen v in d , die-een weinig
vppr.de lucht blootgeflelt. zyn , zoo heeft
men redenen .om tëgelooven , dat her, o f
éen uitkomR van ontbonden Stalaftiten , o f
een gedroogt Guhr van Kryt is en ’ t geen
door de Rroöm der pnderaardfche wateren
aangevoert word.
; V E R H E V E L I N G E N . ( Byvoegz. ) ,.
Byna alle de Verhevelingen bieden in Het
tuigwerkelyke van hare vorming aanmerke-
lyke zwarigheden , en diepe verborgenthe-
dèn aan : die alle de fchranderheit der Natuuronderzoekers
, tot noch toe, niet heeft
konnen doorgronden. Deze aanmerking is
alleen een gevolg , van de doorleez'ing der
Werken , Van Descartes , Muffcbenbroek ,
Hamberger, enz. over de Verhevelingen.
V E R J U I S , Agrefla. Dit is' een by-
zonder foort van Druif, die men menigvuldig
in de nabuurfchap van. P^rys aankwe.ekt,
en waar uit men het fap p e r ft, ’t géén men
bewaart tot het gebruik der keukens. Men
maakt ’er mede geleijen van , die een en uitmuntenden
fmaak hebben. Het uitgeperRe
Verjuis ( Omphacium) , is zamentrekkende,
én verfriflende. In verfcheide Landen, bedient
men zich van onry.pe Druiven , by-
wyze van Verjuis: zie W ï n s t o k ,
V E R L A A T . Men geeft dezen naam
aan een klein Kanaal, ’ t geen men uit een
Rivier afleid, die een Weide befproeidt:
dit foort van aftapping , waar van de Natuur
dikwyls alle de köften draagt, is nuttig
om de Kruiden der .Weiden te beiproeijen :
zie dit woord*
V E R M I L J O E N . ( N at uc tr l ye
B e r g ). ( Byvoegz.) Het Natuurlyk Vermiljoen
is zamengepakt, en heeft gewone-
lyk een roode klèur, éven als die van de gebakken
Reenen,, en zomtyds, even als die
van den BloedReen. 'Deze verfcheidenhëit
van kleur, .hangt van ;dë evenredigheit der
aardachtige o f ongelykflachtige deelen a f ,
met welke-het Vermiljoen vermengt is.
In de Memorie van den Geleérden Heer
de Ju ffen , vind men de wyze van zich te
verzekeren o f een Mineraal Kwikzilyër bez
it , o f dat het een waar Vermiljoen i's. Men
moet ’er een Rukje van in het vuur doen
gloeijen ; en wanneer -hét met een blaauw-
achtige gloed bedekt is , plaatR men het onder
een glaze kolk , door welke men ziet
o f de dampen zich verdikken onder de 'gedaante
van kleine dr pp p e 1 e ïrK w i k z i 1 v e r, met
zich aan het glas te hechten , o f met langs
deszelfs wanden.af te vloeijen. Deze Schry-
ver geeft ons mede een middel aan de hand
óm te ontdekken o f het Vermiljoen vervalfcht
is.; dit is door de kleur van zyne vlam, wanneer
men het op gloeijende kooien lecht.
Zoo zy een blaauwe kleur heeft die op het
violet trek t, en geen reuk van zich geeft,
zoo is dit een teeken dat.het Vermiljoen zuiver
is ; zoo' de vlam op h'et rood trekt , zoo
heeft mén redenen om te vermoeden , dat
het met Meny vervalfcht is ; zoo het Vermiljoen
een foort van koking op de kooien
maakt, zoo Itan men geloovén dat het met
Drakenbloed vermengt is.
Het Natuuflyke Vermiljoen , is de Meny
der
der Ouden ; f de Meny der Hedendaagfche,
is een roode- kalk van L o o d : ) Plinius zecht,
dat men ’er zich in de SchilderkonR van be-
^ diende; op de grootRe feeRdagen wreef men
’er ’ t aangezicht van het Randbeeld van Ju-
piter mede , en de Zegenpralers beverfden
’er hun geheele •lichaam mede , waarfchyne-
lyk om een bloediger, en verfchriklyker gedaante
te vertoonen. Hunne Doorkonfige-
maakte Vermiljoen, was een zonderlinge zelf-
Randigheit, die, volgens T h e o p h r a f i u s , een
zeer levendige en glansryke roode kleur had,
welke men in Klein-Aziën , in de nabuurfchap
van Ephezen vond. Men fcheide ’er
door zorgvuldige waflebingen , het fynRe
gedeelte af. Thans verRaat men , door het
woord Doorkonflgemaakte Vermiljoen , een
mengzel van Kwikzilver en Zwavel, ’ t geen
te zamen door het geweld van het vuur ge-
fublimeert is. Deze zelfRandigheit moet
een fchoone donkere roode kleur hebben,
die in lange blinkende Rreepen gefchikt is.
D it DoorkonRgemaakt Vermiljoen is veel
zuiverder, en moet hoger als hetNatuurly-
ke gefchat worden.
V E R N I S B O O M . {Byvoegz.). Blad-
zyde yoo , 2de kolom , reg. 20. van onder.
De Heer Ellis heefteen Diflertatie in ’ tlicht
gegeeven om den Boom te herkennen, waar
uit men in China en Japan het Vernis trekt,
om deaankweeking daar van in de Volkplantingen
te vermeerderen, en om de dolingen te
verbeteren waar in de Kruidkundigen’ ten zynen
opzichten gevallen zyn : uit dezelve
blykt dat hy niet, gelyk Miller wil , de
Anacardium occidentale , o f de Acajou van
Tournefort is ; maar de Anacardium oriëntale
, o f de Avicennia van Linnceus.
V E R S C H E U R E N D E , o f ' V ers
l i n d e n d e . Ditzecht men van de Dieren
die van vleefch leeven. Men vind in
de Dictionaire Encyclopedique, op het woord
Verfcbeurende , gewichtige byzonderheden
over de verfcheidenheden die men opmerkt
tufichen de magen der Graan-eetende en
Vleefch-eetende Dieren.
V E R S T E E N I N G E N . {Byvoegz.)
Bladz. 703 ? ïfie kolom , reg. 25y De Ver-
Iteeningen zyn dan delfbare lichamen, die,
vreemd aan de aarde zyn ( beteromorpba ) .
Die van het Ryk der Planten zyn , o f gruis-
achtig, o f keifteenachtig; men ontmoet hen
in de uitgeholde wegen, in uitgedolve gronden
, in de dieptens enz. Die gene welke
vuur uitgeven wanneer zy door het Raai
geilagen worden , vind men voornamentlyk
in de zandachtige klooven : die gene welke
opbruifling in de zuure vochten veroorzaken
, komen gewpnelyk van, het Ryk der
Dieren voort , en men ontmoet hen in de
horifontale lagen van de kalkachtige aarde;
zomtyds in de beddingen der kleiaarde o f
zandReen, alsdan is de aart der verReening
verfchillent. Wat de delfbare lichamen betreft
, die men in den Plaafterfteen ontdekt,
zy zyn zeldzaam in gedaante o f in zamenftel
verandert; voor ’ t overige, deze laatfte delfbare
lichamen zyn zeldzaam.
Uit het voorgaande ziet men dat de werk-
tuigelyke lichamen, delfbaar geworden zyn-
de , dikwyls een trap van hardheit verkry-
gen die zy niet hadden , voor dat zy in de
aarde bedolven vvierden ; het is niet zeldzaam
, dat men ’er v in d , wier hardheit die
van de Rots evenaart, waar van zy een gedeelte
uitmaken ; maar wanneer de fteen-
klompen die hem omringen , vernietigt worden
, zoo vind men de verbrookeri Rukken
der delfbare lichamen , in de Rukken der
RotsReenen , en zy zyn altoos zeer kenbaar.
Idem, ijle kolom, reg. 4. van onder* Het
fchynt, dat in het hout’ t geen in Reen verandert
is , geen houtachtige zelfRandigheit
meer beRaat. Men w e e t , dat de gemeene
houten , lichamen zyn die meer uitgebreid-
heit in poriën , als in vaRe deelen, beflaan.
Wanneer het hout in zekere plaatzen bedolven
is, dringen zich in deszelfs verfchillen-
de poriën , verReénde fapper», die by uit-
Rek verdunt zyn , zomtyds zyn zy gekleurt,
en zy vullen ’er de holligheden van op; vervolgens
verdikken zich deze vochten , waar
na het vaRe gedeelte van het hout ontbonden
word , en in Rofachtige deeltjes verandert,
die door de doorzypeling van het water,
buiten den klomp ge voert worden; door
dit fhiddel laten zy de plaats ledig , die z y ,
b y wyze van poriën befloegen. Déze bewerking
van de Natuur, brengt geen fchyn-
bare verandering, noch in de uitgebreid-
heit, noch in de gedaante, voort ; maar zy
veroorzaakt ’ er een verandering van zelfRandigheit
in , en het houtachtig zamen-
weefzel bevind zich omgekeert ; dat is te
zeggen , dat het gene poriën in het Natuur-
E e e lyk