de Phryganea roet hare fchedê in het water
te zien voortgaan , waar van het groötfte
gedeelte der ftoffen die haar te zamenftellen,
zeer ligt zyh. Deze fchede in welke het In-
feót zoo dikwyls weder keert, als men het
’er uit neemt, fchynt alleen gevormt te zyn
om haren bewoonder te - verbergen , die,
zonder d it, den prooi van een menigte ver-
flindzuchtige Water-infeéfcen , worden zon.
Men heeft een Phryganea , die men R ouïv-
Vlieg noemt, maar zy onderfcheid zich aan
de andere , men zou haar voor een kleine
Vlinder'aanzien ; hare agterfte pooten hebben
eene verbazende lengte*
P I N I P I N I C H L CSyvoegz.') De Heer
Romé de flJJe , heeft ons verzekert, dat het
gene men hier van het fap van den Pinipini-
ebi ze ch t, mede op een Indiaanfche Heefter
toepaflelyk i s , wiens zagte en lidwyze takken
, die de dikte van een fchryfpen hebben
, uit elkanderen, zonder eenige bladeren
voortkomen. De Malabaren geven hem den
naam van Kali\ dit is een foort van Euphor-
bium , waar van hét brandende lap echter
met nut in Ooft-Iudiën gebruikt word om de
Venusziekte «te genezen. Dezelve Waarnemer
zecht , dat de ontdekking van dit geneesmiddel
, voor weinig jaren, door een
arme Indiaan van Pondichery , gedaan* is ,
wiens lichaam door het koud vuur begon aangetast
te worden : dit ongelukkig fchepzel
zyne kwaal voor ongeneeslyk houdende, en
door de Geneesheeren verlate»- zynde , be-
floot om zich een fpoedige dood te ver-
fchaffen, met zyn lyden , te doen* eindigen;
hy at de takken van deze Kali , met de gedachten
van zich hierdoor te zullen vergee-
ven, maar hy verfcbafte zich alleen een overvloedige
lozing van onder en boven; waar
n a h y , zich in tegendeel on tl aft voelende,
het heilzaam gebruik van dit middel, gedurende
veertien dagen achtervolgde, wanneer
b y zich volkomen geneezen vond. Zedert
dit zonderling en gedenkwaardig geval in dit
Land; gebruiken verfcheidë Franfche Wond-
heelders in Indiën deze Kali met vrucht te-
gens dit foort van kwalen. D e Heer Carré-
r * , maakt ’ e r, onder anderen, een gelukkig
gebruik van.
P I S S E B E D . ( Byvoegz.") Men ziet
zomtyds in de Mierenneften , jonge Pifle-
bedden die geheel blank zyn , en den Winter
in een ftaac van verdoving, even als de
Mieren doorbfengen : men ziet haar onder
deze verfpreid , en in de klompen , van op
een gehoopte Mieren, gefchikt.
P L A G I U R E S . Dezen naam geeft men
aan de Viflchen en Schelpen die zich alleen
in de volle Zee onthouden: zie S c h e l p e n
en V i s s c h e n. Eenige Vifchkundigen hebben
deze naam van Plagiures, alleen aan de
viflchen van het foort dér Wal viflchen- ge-
geeven , welke leventbarendé zyn , en wier
w y fje s mammen aan het onderfte van den
buik geplaatft hebben. Zie C e t a c ï i en
L e v e n d b a r e n d e .
P L A N T . B y v o è g z Men kan niet
ontkennen, dat de Planten levendige en met
werktuigen begaafde lichamen zyn , die zich
voeden en kruiflen door intus-fmcéption, en
waar van ieder deel in- zich zelfs een by-
zondere levenskracht b e z it, die van de andere'onaf
hankelyk is ; in een woord, datde
hoedanighèic bezie, om wéder op nieuw
voort te koomen.
A lle Planten welke in de Duinen voortkomen
, zyn Pigmeeuwen , zecht de Heer
Linnaus. De yszel en Infeéten veroorzaken
hen mede ziektens. Zie het gene wy van de
ziektens der Boomen enPlanten op het woord
B oom gezecht hebben. W y zullen ’erhier
dat gene byvoegen , dat de Schryver van
de Befpiegeling en Qeffening der Tuiniers-
konfl , over de ontlediging der tdanten , gezecht
heeft.
Alles wat leeft, zecht h y , kan de ademhaling
niet ontbeeren, en men kan niet twyf»
fel en , dat de Planten zoo wel niet "ademen
als de dieren: z y bezitten gelyk deze alle de
nodige werktuigen rot hetleeven; aderen,
vezelen , waar van eenige het voedzel in de
verhevenfte doelen overbrerrgen : waar regens
andere dit voedzel naar de wortelen
doen nederdalen ; andere eindelyk ademen,
even als luchtbuifen en longen , geftadig de
lucht in , en ontvangen den invloed der Zon;
deze lucht is , gelyk wygezëchthebben, zoo
nodig tot haren aangroei, dat wanneer men
een droppel olie aan haren wortel plaatft,
hy den ingang der lucht in de vezelen en kanalen
b e le t, en dit gedeelte der wortelen,
*c geen van den olie doordrongen i s , doet
fterven , de opklimming van het fap word
mede meer o f min verhaaft, en de lucht meer
o f min verdunt, volgens den graad van warmte
der aarde.
Is
Is ’ er iets verwonderenswaardiger als het
tui'wverkelyk geftel der planten ? Men vind
’er verfchillende vaten en vormen om den
fchors, het hout, de doornen, de hairen o f
het dons, het merg, het katoen , de bladeren
: de bloemen , de vruchten en zaden,
voort te brengen.
De Planten beftaan uit kleine van elkanderen
afgezonderde kanalen , die zich langzamerhand
in pakjes by elkanderen fehikken,
en zich in een zelfde kegel by een verzamelen,
en een ftam vormen , die aan eene, van
zyne uiteindens wortelen voortbrengt en
aan het andere takken uitfehiet; en deze pakjes
zich langzamerhand verdeelende, eindigen
de plant door de uitbreiding van hare
bladeren. Men begrypt ligtelyk dat de ontleding
der planten niet minder het onderzoek
der Philofophen waardig, is , als die der dieren
: inderdaat, hoe veel wonderen bied zy
niet aan in de Werken van Malphigius , van
den Doótor Greiv, en inde Gr oei jen de Weeg-
kunde van Hales : het fchynt niet te blyken,
zecht de Heer Diderot, in de Dictionaire
Encyclopedique, dat de Ouden in dit opzicht,
eenige aanmerkelyke voortgangen gemaakt
hebben ; en men moet hier over niet verwondert
zyn : het tuigwerkelyk geftel van
een plant , is een zamenfehikking. van vezelen
, die zoo dun, van lichaampjes die zoo
fyn , van vaten., die zoo naauw, en van poriën
die zoo eng zyn , dat de hedendaagfche
Natuuronderzoekers , niet verre zouden gekomen
zyn , zonder behulp van het Mikros-
coop.
Byna alle planten komen van zaden voort:
dit is een proef-ondervindelyke en algemeen
bekende waarheid. De andere wyzen op
welke de planteu zich vermenigvuldigen ,
o f zich natuurlyk , o f door konft voörcplan-
ten , bepalen zich aan de uicfpruitzels o f
bollen, aan de bladeren o f takken , die men
in de aarde fteekt, o f aan de griffingen# Maar
de leedjes die men van de ftammen en takken
affeheid , vervangen de zaden in de Con-
ferva; een fyn ftof bekleed hunne plaats in
de Paddeftoelen. Het onderfcheid het gene
plaats heeft tufïchen «een zaad en fchèut, is
dat een zaad voor dat het naar zyne moeder
gelykt, een o f twee zaadbladeren uitfehiet.
in plaats dat de fcheut geen zaadbladeren
heeft , en in ’ c klein naar zyne moeder van
het eerfte ogenblik af, gelykt.
BUdz, 290, 2de kolom, regel 21. Maar
welk een onderfcheid bemerkt men i-n den
ouderdom en during der planten n ie t! Men
heeft planten die alleen eenige dagen , o f
mogelyk maar eenige uuren leeven , andere
hebben een during van verfcheide jaren , en
zelfs van verfcheide eeuwen: men vind voorbeelden
van het gene w y gehecht hebben in
de vergelyking van de ByJ/us , de Paddeftoelen
, deTarw, de Eikenboom en Baobab, zie
deze woorden. Voor *c overige , de lucht-
ftreek heeft veel invloed op de during der
planten , het is om deze reden dat de Wonderboom,
de Bafilikon , de; Tabak , enz. ’c
geen langlevende planten van twee o f drie
jaren, o f zelfs boomen van een lange during
in hun geboorte Land zyn , jaarlyklche planten
worden , wanneer z y in onzeNoordely-
ke Landen verplant zyn : dit is:eene onftand-
vaftigheit, zechc de Heer Adanfon, welke
de leerwyze gebrekkig doet worden die de
planten in j.aarlykfche , twee jarige planten,
enz. verdeelt, ’t zy dat zy in de gronden,
a f in het zoete water , o f in het zee-water,
enz. groeijen. .
. Men kan haar noch volgens hare lucht-
ftreek befchouwen , want.men merkt o p ,
dat de foorcen van Planten van de Bevrozen
Luchftreeken in ’c algemeen genomen , in ’ c
geheel van die gene verfchülen die tuflehen
de Keerkringen voortkoomen , en ditver-
fchil in de planten hangt alleen van de verfchillende
gematigheit dér luchtftreken a f ,
(het is om deze reden, by voorbeeld, dat
de Löok geen reuk in Griekenland heeft) ;
maar op de verheven bérgen, op. welke de
gematigheit dér lucht,. vry algemeen gelyk
is , vind men in de verfchillen.de luchtftree-
ken, ten minften een gedeelte derzelve planten
; dit word. door de Kruidlezingen bev
eiligt, welke men met zorgvuldigheit op de
bergen van Peru en BrazLl, op den berg Ararat
, het Fyreneefche gebergte , op dat van
Zwitzerland , en zelfs op dat van Lapland,
gedaan heeft.
Bladz. 292. 2de kolom, reg. 1 7 van onder.
Het is byna volftandig, dat de planten welke
elkanderen door den fmaak, reuken kleur,
gelyken, gewonelyk dezelve krachten bezit!
ten, en dat die gene, die verfchillende fma-
ken o f reuken hebben , mede verfchillende
krachten bezitten. De fmakelooze planten
hebben doorgaans geen geneeskrachtige ei-
genfehappen ; die gene welke fmtkelyk en
zeer welriekende zyn , bezitten grooce krach-
•P 3 tens