m
156
H A A G A P P E L BO OM . H A A G D IS .
H A A G A P P E L B O O M . CByvoeg.)
Zyn wortel is vry dik en hard* De ltam
van dit boompje is mee een gebarften fchors
'bedekt, en fchiet veele roodachtige takken
opwaarts t zyne bloemen hebben de gedaante
van een fchelletje, en zyn eenigzihs ge-
lykvormig aan die van de Leliën van den
Dalen, zy zyn in troffen by elkanderen ge-
fchik t,'en hebben een aangename reuk. De
vruchten zyn geel voor dat zy tot rypheit
,gekomen z yn , en fchoon rood wanneer zy
ryp z y n ; zy hebben eenige overeenkomft
mét de groote Aardbeziën : zy verdeden
zich. in v y f zaadhuisjes die verfcheide kleine
en beenachtige zaden bevatten. De Haag-
appelboom groeit menigvuldig op de bergachtige
plaatzen van Provence, Languedoc,.
Italiën en Spanje. Men ziet hen byna altoos
met bloemen bedekt, o f met vruchten
beladen; zomtyds brengt hy haar beide te
gelyk voort: hy bloeit voornamentlyk in de
Maanden July en Auguffus. Zyn vrucht
heeft een jaar nodig om tot rypheit te komen:
de Meerlen v Lyfters,. en zelfs de kinderen
eéten haar gaarne. De Byën aafen
op zyne bloemen, en de Geiten eeten zyne .
bladeren. Het hout van dit boompje is wit,
nuttig tot eenige werken, en verfchaft goede
kolen*.
H A A G D I S . QByvoegz. ) Hét is niét
zeldzaam dat men in de waterkommen en
gragten, de groene en graauwe Haagdiffèn
ontmoet, waar van wy *gefproken hebben.
De Heer Long heeft opgemerkt, dat de
Land- Haagdiffèn minder gevaarlyk zyn als
die gene, die in het water voortkomen, op
dezelve wyze als de Padden niet vergiftig
. in de koude z yn , maar zulks door de hitte
worden : orfi deze reden zyn zy, zoo fcha--
delyk- in Italiën.
H A A N , Gallus gallinaceus. QByvoegzC)
Dit is een tamme Vo g e l, die lange fporen
aan de pooten heeft; een vleesachtige, 'getande
en roode kam, en lange afhangende
Ifellèn onder de kin; de vederen van zynen
ff aart zyn loodlynig geplaatft.
De Mytholögiften hebben den Haan als
het zinnebeeld der waakzaamheit befchouwt;.
hier? om. vind men.hem dikwyls op de oude;
H A A N .
gedenktekenen, onder de merkteekenen van
Minerva en Mercurius, uitgebeelt. *
Bladz♦ 402. 2de kol. reg. 18. vant onder.
Een goede Haan moeo veel eerder van een
groote dan van een kleine geffalte zyn, en
zwarte -of donker roode vederen hebben;
groote pooten die zepr wei van nagelen en
fporen voorzien zyn ; lange , dikke en ve-
derryke dyën; een breede borft.; een verheven
hals , die. met een menigte vederen
bedekt is ; een korte en dikke bek; zwarte
o f blaauwe oogen; roode en lange lellen ;
de vederen van den kop en hals tot op; de
fchouwrïeren uitgeftrekt en goudkleurigde
vleugelen fterk; de ftaart groot, en by wyze
van een fikkel gekromt. Hy moet waakzaam,
vurige en een goede krayer z y n ,'z y ne
wyfjes gewénnen öm.hem aan te halen,
en de andere Hanen om hem als medeminnaar
te dulden , in geval , zoo een eenige niét
genoeg, en het getal der Hennen te groot
was.
De Hanen zyn trots en moedig; zy vechten
met hardnekkigheit.. Dit zonderlinge
fchouwfpel word door verfcheide Volken
bemind. _ Men kondigt deze Hanengevechten
aan, die in het midden yan een half
ronde Schouwburg gefehieden, en in welke
men in menigte te zamen koomt. Men zach
in Engeland, voor eenige jaren, in een dier-
gelyk fchouwfpel , een zonderling voorbeeld
vam geneigtheit tuffehen twee Hanen , ’t
geen waardig is om aangehaalt te worden.
Men had, zecht de Schryver van het Journal
Encyelopedique, twee zeer fchone Hanen,,
en dié dikwyls in het ffrydperk uitgemunt
hadden; maar men had hen noch niet
tegens elkanderen laten vechten. Men wilde
eindelyk weten, wie van die beiden het
fferkffe was :. ieder der aanfehouwers nam
belang voor een der kampvechters; maar de-
beide Hanen zagen elkanderen aan; en, tegens
de verwachting van alle de aanfehouwers,
beftreden zy elkanderen niet. Men
wierp hen eenig graan toe om hen te vergrammen;
maar zy aten hetzelve met elkanderen
op, en wandelden vreedzaam over het
ffrydperk. Men liet een Hen by hen lopen,
denkende dat de minnenyd ten minften
de eendracht wel zou verbreken , die tus-
fchen hen. fcheen. te heerfchen maar men
He.-
H A A N . H A G E L .
bedroog zich nochmaals. Z y traden de Hen
beurtelings, en altoos zonder eenige minnenyd
te laten blyken. J/é beftuurder van hét
Schoüwlpel fcheide hen van een, en verw-
de hunne vederen , om -dat zy elkanderen
onder deze vermomming liiet herkennen zouden.
Dit middel Haagde niet beter: de beide
Hanen fchonden de vrede niet, die hen
vereenigde. Men bood hen , als het iaat-
ffe hulpmiddel , andere Hanen ie,der_ in ’ t
byzonder aan; zy wierden hier op verwoed,
ffreden met de uiterfte hevigheit , en ver-
floegen hunne tegenpartyen. Wanneer men
hen tot den hoogften trap vergramt zach,
zoo nam men de vreemde Hanen weg , en
liet hen alleen in het ffrydperk ; maar zy
bleven nochmaals vrienden , en fchenen al-
zoo vreedzaam als zy in de eerfte oogen-
blikken geweeft warén*
Bladz. 404. ijle kol. reg. 7. W y hebben,
in het jaar 1765, te Parys, een Haan gezien
, die men zeitie' dat uit Afrika oor-
fpronkelyk was* Uit het midden van zyn
kam kwamen twee geelachtige , holle P en
'gevoorde hoornen voort , die drie en een
halve duim lang,'van een wykende en gé-
kromt, even als die der Gems, waren. Z y ne
fporen waren dik en zeer lang. Het
fcheen ons to e , dat deze hoornen natuur-
lyk op den kop van dezen Vogel ingeplant
waren.
Bladz. 404. 2de kol. reg. 14. van onder.
Het vleefchnat der oude Hanen , Gallus
annofus■ , word in de Geneeskonft tegens
de langdurige ziektens zeer aan geprezen.
Men gebruikt-dit vleefch mede in de krachtige
foepen , waar mede men de zieken
voed, die zwak ofkwynende zyn, alsmede
die gene, die van een ziekte herfteltzyn,
en de Grysaards die een krachtig voedzel
nodig hebben, zonder dat hunne maag overladen
word. De Haan was voormaals hét
- flachtoffer, ’ t geen men aan Esculaap pp offerde
, wanneer men van een ziekte herftelt
wierd.
Bladz. 406. iele kol. reg. 21. Wanneer
de jaren te droog zyn , konnen de Kuikens
zomtyds niet flagen om de fchalen te opè-
nen. Wanneer men hen niet een' weinig
te hulp koomt, met een gedeelte van de
fchaal weg te nemen , na dat zy haar hebben
doen barften , zqp loopt men gevaar
om hen in het oogenblik *e zien omkomen,,
lil welke z y gereed ffaan, om in het licht:
te: v.erfchynen..
l p
P I A G E L . (Byvoegz.') Bladz., 417. ide
kolom , regel 21. van onder. W y zeggen ,
dat men in de Hagelfteenen , eenVry groote
verfcheidenheit opmerkt, dat zy in grootte,
gedaante en kleur verfchillen. Laten w y
deze verfcheidenheden nader onderzoeken. " 5
Het is zeker dat de grootte van de Hagelfteenen
veel van die gene dér regendroppen
afhangt, waar van zy gevormt worden ; en
alle de Natuuronderzoekers hebben opgemerkt
, dat de Hagel en Regen , die op de
toppen der Bergen vallen , alle de omffan-
digheden gelyk zynde , altoos kleinder zyn
als die in de Valyen vallen : dus kan de Regen,
zeer klein zyn , in een zekere hoogte
in den Dampkring , en altoos grooter worden
naar mate dat hy nedervait, om dat zich
alsdan verfcheide droppen tot een eenige te
zamenvoegen : op dezelve wys , doet een
Hagelfteen, die reeds door een aanmerkely-
ke trap van koude gevormt is , alle de wa-
terdeeien,die hy in zynen val aanraakt, aan
zich vriezen ; dit doet zyne grootte en gewicht
op een aanmerkelyke wyze toenemen.
Het is door deze oorzaken , o f door
eenige andere diergelyke , dat de Hagelfteenen
zomtyds een aanmerkelyke grootte hebben
: men heeft ’ er gezien, welke hoender-
eijeren en ganzeneijeren in grootte evenaar-
- den. De Hifiorie van de Akademie der We-
tenfehappen van Parys, fpreekt van een diergelyke
Hagel, waar door het Landfchap Ie
Perche , in het Jaar 1763. verwoeft wierd;
de kleinfte Plagelfteënen waren zoo groot
als Noten , de middelbare als Hoenderèijé-
ren , en de grootfte als een Vuift , én woe-
gen een en een vierde ponds. Dus waren
mede de hagelfteenen die te Weenen op den
7de Juny 1722, gedurende de Proceffie van;
het Sacrement,-viélen.-
' Nicephorus Calijlus verhaalt, in zyne Kerd
kelyke Hijlorie, dat ’er, na de Inneeming van
Rome, door A l a r i c , op zommige plaatzen
, Hagelfteenen vielen, die acht ponderr
woëgèn. In het Jaar 824 , viel ’er naby
Autun, in Bourgondiën onder den -Hagel y
een hoop Y s , die zeftien voeten lang, zeven
breed , en twee dik was; Den eerften
Mey 1723 , had men een geweldig onweder
om Londen, gedurende w e lk ’er Hagelfteenen
vielen, die vier duimen dik waren. Die
gene ; die te Leieefter vielen , waren v y f ‘
duimen d ik , en doodden meer dan twintig
Perfónen. In her einde van dé maand Au—
guftus van het Jaar 1720 onrftond. ’er- te:
¥ % ' • Cise.-