298; P H O C A S .. PHOCAS..
P 11 O C A S. (Byvoegz.') Bladt. -~$-
ifte kol. reg. 22. Verfcheide Schryvers hebben.
gegift dat ’ermede zwarte Phocas z yn ;
w y konnen verzekeren dat zy beftaan volgens
de gene die de Heer 3%**-*’ ons aanvertrouwt
heeft, om- ’er proeven over te nee-
men: deze thocas heeft niet meer als-zes-
en twintig duimen lengte,, vanden punt van
den neus tot aan het uiteinde van den ftaart,
die een weinig,rondachtig i s , en niet meer.
als acht Iynen. lengte heeft. Het hair van-
zynen rug, en van het opperfte van den hals
en ko p , is git zwart, maar het gene de.borlfc
bedekt is zoo donker niet , gelyk mede dat
der keel. Het hair van den buik tot aan den
aars , heeft een vaalroode kleur. De aan-
hangzels die zyne pooten gepalmt doen zyny
hebben meer avereenkomtt met vinnen , als
die van de voorgaande lborten van Phocas,
Het vel van de kin is niet alleen van hairen
ontbloot, maar zelfs dunder geworden door
de wryving welke dit deel ondergaan heeft,
wanneer dit Dier over de zandoevers, enz.
voortgaat. Men weet dat de achterfte pooten
van den Phocas , omtrent de grootfte
middelyn van. zyne borftgeplaatft zynde , die
zelfs in het midden van.de geheelelengte vanher
Dier geplaatft is , en zyn hals behalven
d it, lang, en zoo dik als de kop zyn d e , ’ er
een klomp uit ontftaan m o e t, welke geen
ander fteunpunt als de onderkaak heeft. Ëen-
gewichtige aanmerking, van welke men melding
maken moet, is , dat de Phocas o f Robben
, zoo men zecht, geen uitftekende ooren-
hebben: deze heeft ’er welke ieder een duim
in lengte beflaan; w y hebben weinig o f geen
nagelen aan de achterfte pooten opgemerkt,
mogelyk zouden zy merkbaarder geweeft
zyn , zoo bet Dier grooter geweeft was
mogelyk zelfs is dit een byzonder geflacht,
en geen enkele verfcheidenheit van oen Phocas
.D
e Phocas , zecht de Heer de Bujfon, is
des te vreemder, om dat hy verdicht fchynt,
en dat hy het voorbeeld fchynt naar welk de
verbeelding der Dichters, de Tritons, Syre-
non, en de Zee- Goden met menfchen hoofden
, een lichaam als dat der Viervoetige D ieren,
en een ftaart als die der Viffchen , bedacht
hebben. De 'Phocas'heerfcht in dér—
daat in dit ftomme R y k , door zyn ftem, gedaante
, vernuft, en , in een woord, door
de hoedanigheden die ftem met de bewoon-
ders der aarde gemeen zyn , welke die van
het water zoo verre overtreffen, dat hy niet
alleen van een andere order fchynt ’te z yn ,
maar zelfs tot een andere Wereld te behoren.
Ook is dit Ralfjlachtige D ie r , fchoon van
eenen aart. zynde , die zeer verre van dien
van onze tamme dieren ver-fcbilt , tot. een
foort van. opvoeding-bekwaam men voed
het op met het dikwyls in het water, te laten
gaan; men leerd het met den kop en ftem
groeten : het leerd die van zynen meefter
kennen; henkoomt wanneer men bet roept,
en geeft verfcheide andere teekenen van vernuft,
en gedweeheid
De Phocas-, vervólgt dè Heer de Buffon,
heeft de groote en kleine harffenen, evenredig
,. grootter als de Menfch; de zinnen
zoo goed als een der- Viervoetige Dieren,
e n , bygevolg, het gevoél zoo levendig, en
het verftand-zoo vlug: het een en ander doet
zich door zyne zagtaardigheid, doof zyne
gewoontens , door zyne maatfchappyelyke
hoedanigheden , door zyne levendige ge-
neigtheit voor zyn wy fje , en oplettenèeid
voor zyne jongen en door zyne uitdrukke-
lyker en toonryker ftem, als-dieder andere
Dieren opmerken : hy bezit mede kracht
en wapentuigen; zyn lichaam is vaft en groot,
zyne tanden zyn fnydende, en zyne nagelen
fcherp. Behalven d i t h e e f t hy byzondere
voordeelen , en die eenig in hun foort z yn ,
boven alle die gene , welke men met hem.
zou willen vergelyken : hy vreeft noch hitt
e , noch koude ; hy leeft onverschillig van
kruiden, vleefch en vifch; hy bewoond mede
het water, de aarde en het y s ; hy is met
den Walrus ,. het eenigfte der Viervoetige
Dieren , ’ t geen wezentlyk den naam van
Halfjlacbtig Dier verdient,. het eenigfte in
welk de eironde opening van het hart altoos
ec-opent is , het eenigfte by gevolg, ’t geen
zich van adem halen onthouden kan, en aan
wélk de hoofdftof van het water zoo eigen
en natuurlyk als die van de lucht is. De
Otterende Bever zyn geen wezentlyke Half-
flaebtige Dieren , vermits hunne natuurlyke
hoofdftof de lucht is ; en om dat zy deze
opening in het middelfcbot van het hart niet
hebben , zoo konnen zy niet lang onder het
water bly vën , en zyn genoodzaakt om ’er
uit te komen, o f hunnen kop boven deszelfs
oppervlak te verheffen , om adem te halen.
Idem, 2de kol. reg. 16. Dc Phocas, die
zich mede in de Zee en Me éren van Kamt-
chatka onthouden , bedekken zomtyds de
zand-
PHOCAS. P H R Y G A N E A , *99
zandbanken geheel; maar z y werpen zich
alle in het water1; zoo ras hen een vaartuig
nadert. De Kamtóhadalers, maken van hunne
huit , niet alleen -zooien tot fchoenen ,
maar zelfs vaartuigen welke dertig mannen
bevatten konnen . ea veel ligterzyn en-fnel-
der zeilen konnen als die van hout,
■ Bladz. 2/6. njle kol. r.eg. 16. Men kan
de ftem van den Phocas by het gebas van
eenen fchorren hond vergelyken '; in zyne
eerfte jaren bootft zyn geluit vry weLhet ge-
maau w van een Kat na de jongen die men
•aan hunne moeders ontneemt, maauwen ge-
ftadig, en zullen veeltyds veel eerder van
honger fterven , dan het voedzel gebruiken
’t geen men hen aanbied. De ouje Phocas
baffentegens die gene diebeeflaan, en fpan-
nen alle hunne vermogens in om te byten ,
en zich te wreeten, In ’’ t algemeen zyn
deze Dieren niet zeer vreesachtig , maar zyn
kloekmoedig; men heeft opgemerkt, dat het
geluit van den Donder, en het vuur des
Blixems., wel verre van hen te verfchrik-
ken, hen fchynt te vermaken. Z y verlaten
het water gedurende het onweder , zacht de
Heer de Buffm ; zy verlaten alsdan mede de
ysfehorffen om het gefchok der golven te
vermyden , en begeven zich op het Land,
om zich met het onweder te vermaken,, en
zich door den Regen te laten befproeijen ,
’ t geen hen zeer aangenaam is : zy bezitten
natuurlyk een kwaden reuk, welke men zeer
verre riekt wanneer zy in een groot aantal
by elkanderen zyn ; het gebeurt zomtyds
wanneer men hen vervo lgt, dat zy hunnen
drek uitwerpen, welke geel is , en een on-
draaggelyke ffiank bezit ■ ; zy flaapen gaarne
in de Zon , op de ysfehorffen en roezen :
men kan hen naderen zonder dat zy ontwaken
, en dit is een der gewone wyzen van
hen te vangen.
Idem, reg. 31. De Heer Kruitberg heeft
•een ander middel uitgevonden om de Phocas
te dooden, dit is , om in de holen der rot-
zen , in welke deze Dieren in groot aantal
by elkanderen komen , een lans teplaatzen
welke in het lichaam van het Dier gedreven
word , door middel van een fpringvedcr , die
door de minfte aanraking ontfpant. Men
vind in de Memorïèn van deKontnglyke Zlka-
demie van Zweeden , voor bet ffaar 1757,
een befchryviqg van de Robbenvangft, in
Qftro-Bothniën. De Finlanders, welke gedurende
de winter , niets te verrichten hebben,
verzamelen in troepen , en gaan deze
Dieren, gedurende de maanden February,
Maart en A p r il, be-oorlogên : zy bedienen
zich hier toe van vuurroers, en netten. De-
■ se Karavaan welke niets anders dan Zeewater
drinkt, ’ tgeen men zomtyds met melk
yerzagt , reift met veele voorzorgen en [gevaren
over de ysfehorffen , over welke zy
dikwyls hunne vaartuigen trekken moeten;
zy kruipen ’er mede óp den buik over, en
-trappen .met de voeten , even als deze Dieren,
om hen te lokken. Het-kortfte middel
is , dat men het) aan de openingen befpied
die zy in het ys vormen om uit het water
■ te komen, o f de lucht, in t e ademen, en hen
den neus a f te fnyden. Wanneer men een
jonge gevangen heeft,, maakt mep hem levendig
aan een yzer vaft., ’tgéen drie punten
heeft, en fteekt dit door de opening in het water:.
de moeder koomt aanftonds toefchieten,
en met haar jong te willen bevryden, kwetft
z y zich, en fneuve.lt. In de Zee van Kamt-
fthatka, werpen de wyfjes der Phocas maar
een jong, ’ t geen zy op het ys baren, en zy
zoogen het met twee mammen. Wanneer
het watér valt, blyve.n deze dieren op de -rot-
<zen leggen; en om zich te vermaken , ft oefen
zy elkanderen in de Zee ; maar dit fpel
veranadert wel ras in een gevecht, waar in
zy elkanderen wreede. wonden toebrengen.
Vermits zy met moeite voortgaan , zoo . wil
men dat z y , om hunnen wech gemakkelyker
te maken, water op het zand fpu wen,
P H R Y G A N E A . (Byvoegz.') D eH e e ï
■ Geojfroi zecht, in zyne Bifiorie der Irifecten
van de naarbmtrfebap van Parys , dat de
-Phryganea een Infe.ft is-, ’ t geen zeer lange
draadswyZe fprieten heeft; wiens vleugelen
.gefchakeert.en nevens elkanderen, by wyze
van een fcherp Dak geplaatft, en aan het einde
opgeheVen z y n ; zyne mond \Vord door
een kleinen fnuit gevormt, welke van vier
baardjes vergezelt is , en zyne kop heeft
drie, gladde,o ogen ; zyne ftaart is enkelvoudig
en kaal.. Verfcheide Natuuronderzoekers
geven deze Infecben den naam van PI,in-
dsrswyze Wiegen. Zy. gelyken eenigzints
naar de Paar! Wiegen in gedaante en w y z ;
om zich fchèden in den ftaat van Masker té
vormen. Niets is mede bultiger als de gedaante
van deze fcheden : men zou hen voor
zegentekens wan kleine fcbelpjes en planten
aanzien ; miets is mede .zonderlinger dan om
Pp 2 de