P A 284 A L W O R M E N . P A A L W O R M E N .
Rukken van zynen helm voortkomen , en
dezelve gedaante' en zelfïlandigheit van die
der pooten hebben , maar drie malen langer
z y n , hem diepen om de plaats te peilen, op
■ welke hy het hout op de voordeeÜgfte wyze
aantallen kan.
Deze Waarnemer, het oppervlak der.huit
van een Schip onderzoekende, waar van het
hout door déze Wormen doorknaagt was ,
merkte op-,- dat het oppervlak van de huit
geheel mét kleine gaatjes doorboort was ,
die , volgens zyn gevoelen , de eijeren bevat
hadden,uit welke de Wormen-, bewoon-
ders en verntelders van dit Schip , waren
voortgekomen r zy waren ’ er alle in een
fchuinze richting ingegaan , om den draad
van het hout te volgen. In dit geval , zouden
deze èijeren hier in , door Wormen van
het zelfde foor t, moeten geleèht zyn , welke
de Zee bewoonden ; want het is niet
waarfchynelyk , dat die gene , die eenmaal
in het hout .-zyn ingedrongenparen kon-
nen,. vermits zy -ieder afzonderlyk befloten
zyn de , uit hunne gevangenis niet- komen
konnen-, om zich buitenwaarts op de hult
van het Schip te 'begeven. Het is waarfchynelyk,
dat deze Zee-Infëóten , en in het
water, en in het hout, leven konnen; maar
dat ky alleen in het hout een vóedzel vinden
konnen , ’ t geen in Haat is , om hunnen
fmaak te flreelen , en hen veel in groote te
doeti toenemen ; dat het om deze reden i s ;
dat die gene , die in het water leven, het
zelve zoeken , en ’er de eijeren in-leggen,
die door een paring , die in het -water ge-
fchied-is, bevrucht zyn. Indiervoegen, dat
het fóort alleen vereeuwigt word,door hen,
dié in het water wonen , in welk zy moge-
lyk-niet kenbaar , voor wormen van-het zelfde
foor: zyn. Het is op deze wyze , dat
eenige Wormen van het menfchelyke lichaam
, dé Lindworm , by voorbeeld , naar
geen der Wormen- gelyken , die men op de
aarde vind , fchoon men alle redenen om te
gelóven heeft , dat zy ’ér van voortkomen.
Men z ie t , dat deze geheele befohryving
alléén ;een föort van Duizentbeen, aanduid;
’ t geen gevaarlyk i s , om de fchade , die het
aan dé Schepen veroorzaakt.
Dezelve Heer Desiandes fchryft uit Breit;
aan den lieer de Reaumur , dat men in de
maand July , van het jaar 1728 , het Schip
de meWtiïèb, kielhaalden , en dat taen den
geheeiei» bodem , met, een oneindig getal
Dieren , van een byzonder fo o r t , bedekt
vond ; zy waren twee of.drie voeten lang.
Deze Wormen waren in fcheden befloten,
van een ftoffe, gelykvprmig aan leder, ’t
geen men langen tyd in water heeft laten
weeken. Z y hadden alle- een bytia ronde en
en gefpleten- ftaarc, die zich even als een
zonnefcherm opende en floot. Z y waren,
door middel van dezen Haart , zoo vait aan
het fchip gehecht, dat men- hen naauw-lyks
met de hand affcheuren kon ; maar zoo- ras
men- vuur onder den kiel bracht, zoó gingen
zy alle los , en vielen in de Zee. Het
fchynt dat de Heer Desiandes zich nochmaïils
bedrogen heeft , en dat hy den kop voor
den Haart van het D ie r , aangezien heeft,
’t geen niets anders als dat gene was-, dat
men Zee-penceel noemt. Zie dit woord.
Het hulpmiddel ’t geen men uitgevonden
heeft om de Schepen tegens de Wormen te
befchermen , welke ’ er het hout van doorknagen
, - is , dat men de Schepen verdubbelt;
dat is te ’ zeggen , dat men tegens de
huic; na dat.zy eeril gekal-faat is , geilöoten-
glas enko ehair , plaatft ; en-dit merdertne-
planken , van omtrent een duim- dikte bedekt
, welke men. met nagelen vafthecht,
wier koppen zeer breed zyn ; want na het
gene gezecht is , zoo befpeurt meri gemak-
kelyk wat het is , dat deze Schepen behoud;
dit is; Ten x-fte , de grootte van de koppen
der ipykers van de verdubbeling, en hun
groot getal, welke-beletten dat ’er dé Zee-
Wpr-men hunne eijeren ihleggen M ten min-
Hen in geen groot aantal: Ten 2de, de ge-
ftadige hinderpaal , welke de Wormen die
reeds in de verdubbeling dóórgedrongen-zyn
in-'de lichamen der fpykers zélfs vinden : - en
Ten 3de , vormt dit gefloten glas en koe-
hair, een andere hinderpaal , die hen tegenhoud
, o f hen tot geen voedzel- verftfekkcii
kan.' - - -
De Wormen dié men dén naam van Wormen
vmi' bet Eiland Madagaskar geeft, en
de Schepen doorknagen , fchynen een foorc
van Boorwormen te zym, waar- van wy zoo-
aanftonds fpreken zullen» Wat de Zee-Dui-
zemlbéenen van-Amboina-betreft, welke inde
oudé palen1 indrihgen die men in-het Zeewater
geheit heeft, -en wier kop met kléine
zyachtige en blinkende bofchjes bezet zyn ,
even als de pénceelen waar van de Schilders-
zich bedienen, deze Worjnen zyn noch een
foort van Z'ee-ïiiiceéiótu
. Wy.
P A A L W O R M E N . P A A L W O R M E N .
W y ihoeten thans alleen den waren Boorworm
o f Paalworm doen kennen, volgens de
befchryving van den Heer Adanfon. . De
Paalworm , dat gevaarlyke Dier , ’ t geen
wéinig en kwalyk waargenomen is , door.die
gene z e lfs , die het tot een zoo hogen trap
verontruft en ontftelt heeft, is een Water-
Worin , die deze Afcademifl, in- den rang
der Veelfchelpige Schelpen , plaatft. Dit
Infeét, ’ t geen zulke aanmerkelyke verwoe-
ftingen in dé Zee-havens en aan de Zee-Dy-
ken aanrechc, doorboort het hout , niet om
zich te voeden , gelyk alle die gene voor-,
geven , welke ’er de hiftorie van befchreven
hebben ; maar alleen om ’ er zyn verblyf in
te -nemen, gelyk de Heer Adanfon, zulks bewezen
heeft in- een-Diiïertatie, die in het jaar
1756 , in de Akademie der Wetenfchappen
voorgelezen is. De wy-ze zelfs , voegt hy
’er b y , op welltg dit Dier het hout doorboort,
fchynt minder een üitwerkzel van zyn
vernuft , dan een tuigwerkelyke werking, te
zyn , die van- een natuurlyke beweeging afhangt,
en- door de in- en. uitvloeijing van
het water veroorzaakt word , . ’ t geen zyn
voedzel verfchaffen moet. De Heer Adanfon
wyft naar zyne Memorie, in- welke hy de
tuigwerkelyke werking verklaart, en de ver-
fchillende gevoelens der Schryvers, over de
zeden , voortteeling, levenswys , en wyze
van arbeiden , van den Europifchen Boorw
o rm , het is deze naam die hy aan den
Worm geeft die de Dyken en Schependoor-
Jcnaagt » met hem met dien genen te vergely-
ken , die hy aan de Senegal, waargenomen
heeft.
Hy z e ch t, dat men den Boorworm- in de
wortelen der Mangliers vind , die de oevers
van de Niger en Gambia boorden: hy doorboort
hen. loodlynig r zomtyds ter diepte
van twee o f drie voeten , maar gewonelyk,
zes duimen boven de aarde, en zeldzaam-onder
dezelve ; zyn fchelp beftaat pit v y f zeer
ongelyke Hukken , waar van het voornaam-
fte en grootfte, een byna kegelvormige buis
is , die alle de andere omvat en bedekt. De-
zg buis is aan de beide uiteindens doorboort,
indiervoegen, dat de onderfte opening,welke
rond is-, drie o f vier malen meer .-grootte
als de bovenfte heeft ; deze buis heeft een
groote hardheit, en is uitwendig glad: zy
word zomtyds van een foortgelyken tweede
buis omvangen , die zeer dun en blinkende
is , en die het Dier eerft aan het hout vall-
gehecht heeft.. De uitwendige oppervlakte
van de buis, heeft het indrukzel dér vezelenvan
het hout op welke zy geplaatft- geweeft
is. De .Heer Adanfon heeft opgemerkt- dat
de plaatzing van déze buis loodlynig is' in
de Hukken hout die loodlynig geplaatft zyn,
en byna horifontaal in die gene, die hori-
fontaal geplaatft zyn : maar zy is ’er indiervoegen
in befloten , dat fehóon zy zomtyds
een weinig bochtig is , haar boven uiteinde
altoos ee'n weinig buitenwaarts uirfleekt, en
met het water gemeenfehap heeft , waar tegen
het onderfte uiteinde in het hart van het
hout verborgen blyft. Deze fluit zich geheel
door een fteenachtige zelfftandigheit,
die gelykvormig aan die der fchelp in - de
Boorwormen is , welke hunne volkooms
groote verkregen- hebben.
De vier andere Hukken- der fehelp , zyn
aan de uiteindens van deze buis geplaatft.
Wanneet men haar opent, o f met voorzorg
verbreekt, zoo ziet men aan haar onderfte
uiteinde, twee kleine itukjes van zeer dunne
Hakjes van- fchelpen , die vry gelykvormig
zyn , en naar de fluitfchélpen deriteen-
fchelpen en tweefchelpige fchelpen gelyken;
Deze-fluitfchelpen hebben beide de gedaante
van een ftuk van een b o l , zyn- inwendig
hol ; en fpits naar bet uiteinde» Z.y fluiten
nooit naauwkeurig- met elkamderen, en laten
een vry groote opening aan ieder van hare
zyden: haar uitwendig oppervlak is b o l, en
in deszelfs lengte met. v y f en twintig ryen
kleine en ruitswyze gevormde tanden bezet,
die vry wel, naar. die van,een vyl gelyken:
het is door middel -van deze tanden , dat het
Dier in het hout de bolachtige hölUgheit,
moet uithollen.
Men vind aan het opperde uiteinde van de
buis ,- de twee laatfte Hukken van de fchelp
die naar twee kleine en vry dikke, paletten
gelyken , zy zyn platachtig , zomtyds inwendig
een weinig hol , en eên weinig uit.
gefneden o f gerond aan de uiteindens. Deze
paletten wyken van elkahderen , wanneer
het Dier zyne beide luchtbuizen doet uitkomen
: maar wanneer het haar in zyne fchelp
te rug trekt.. zoo naderen zy elkanderen, en
bedekken hen weder , met zich-naanwkeurig
zamen te voegen , om hen- alle gemeenfehap
met het water ’ c geen buiten is,, af.te fny^
den. De kleur der Schelp en van het Dier,,
is gewonelyk wit.
Deze befchryving van den Boorworm van
de Senegal doet zien, dat hy weinig, van dén
Europeaanfche verfchilt die in de jaren
N n 3, ’ '• ï-733è