verfchafc een aangenaam gezicht, gedurende
het begin van den zomer.
Z E O L I T Ü S . De Heer A . F. ftron-
fte d t, heeft dezen naam aan een nieuwe
Heenachtige zelfflandigheit gegeeven, waarvan
hy melding in het achtiende deel der
Metnorien van de Akademie van Stokbolm,
voor bet Jaar 1756 , gemaakt h e e ft; deze
zelfflandigheit door het vuur onderzocht
zynde, zecht de Heer Cronftedt, levert ver-
fchynzelen u i t , die haar van alle bekende
fteenen doet onderfcheiden. Deze Schry-
ver heeft ’ er Haaltjes van , uit twee byzon-
dLere plaatzen ontvangen. Het eene dat' uit
de Kopermyn van Swapawari in Torneofche
gedeelte van Lapland kwam , was helder
geel, en fcheen uit kleine kegels te zamen-
ge fielt, die door pyramiden o f naalden ge-
vörmt wierden , waar van de toppen in een
middelpunt te zamen liepen : het andere
(taaltje, ’ tgeen men uit Ysland overgebracht
had, was witachtig , voor een gedeelte uit
te zamen gepakte deeltjes zamengeflelt , ge-
lykvormig aan die van het K ry t, en ondoor-
fchynende , en voor een gedeelte uit'even-
middelpuntige wiggen, die zonder order ge-
plaatft, en doorfchynende zyn. De Zeoli-
tus bezit de hardheit van hetgemeene Spath;
hy geeft geen vonken uit wanneerhymethet
Haal geflagen word , en hy maakt geen op-
bruiffingen met de zuure vochten : wanneer
hy voor de vlam der Glasbazers lamp bloot-
-geHelt word , zoo zwelt hy op , en kookt
•even als den Borax ; vervolgens verandert
hy in een wit en doorfchynent glas , naar
een phosphoriek licht , uitgegeeven te hebben.
Eindelyk deSteen die de grootHe over-
-eenkomflmet den Zeolitus heeft, is de Scbitft
maar zyne fmelting is van dezelve omflan-
digheden niet vergezelt: zie S c h i r l .
Het fchynt noch dat de Zeolitus door de
ontlediging van de Minerale zelfftandighe-
den verfchilt, waar van wy op de woorden
Minerale Rym en Schuimende Steen, gefpro-
ken hébben. Zie deze woorden. Wanneer
deze twee laatfle lichamen plotzeling op-
bruifling met de zuuren, ’ t zy van de Salpeter
o f v itrio o l, maken, zoo is dit , om dat
zy met een laag van kalkachtige Aarde omkleed
z yn , o f liever met floffen die overeen-
komften met deze zuuren hebben, hen met
een koralyn roodkleuren, en hen in weinig
tyd, een zelfflandigheit van natte Styfzel o f
van trillent Gelei doen verkrygen. Voor ’ t
overige, de opbruifling houd aanflonds op,,
en het geflremde v o ch t, vormt aan zyn oppervlak
, kleine kegel vormige verhevenheden,
die uit Hralen te zamengeflelt zyn , welke
van het middelpunt naar den omtrek afwy-
ken ; in een woord , dit foort van Gelei ,
gelykt zeer veel haar dat gene dat men door
dezelve handelwyze bekoomt, wanneer men
verzwakt vitrioliefch zuur op een foort van
gepulverifeert Glas giet, ’ t geen door een
mengzel van witte kleiaarde en geblufchte
kalk, voortgebracht word. W y zullen niet
langer op de Scheikundige omflandighedeu
ftil ftaan die de Heer Swab in het twintigfte
deel van de Zweedfche Geleerden befchryft.
W y zullen ons bepalen met te zeggen , dat
het G e le i, waar van wy hier fpreeken, meer
en meer lymachtig , kleverig , en zamenge-
pakt word , en eindelyk de zelfflandigheit
van eenen breukigen en met barften vervulden
Steen verkrygt : in de breuken is hy
glinfterende , en h y fplintert a f , even als
het Glas o f als de Vuurfteenen : dit alles
kan ons eenig denkbeeld van de vorming der
Vuurfteenen geeven. W y zullen ’ er mede
byvoegen, dat, na dat w y de verfchillen-
foorten van Zeolitus befchouwt hebben ,
die de Prefident Ogier uit het Noorden mede
gebracht heeft, zy veel overeenkomfl met
de zware , fmeltbare , geftreepre en witte
Spathen hebben , welke wy in het Vogefi-
fche Gebergte verzamelt hebben : wy hebben
mede opgemerkt, dat men mede veele
Zeolitus op het ftrand van het Eiland Schcr
py vind, ’ t geen aan Engeland behoort. De
Kngelfche Natuuronderzoekers geeven aan
dezen Steen den naam van Lupus naturee.
De Zeolitus eindelyk fchynt ons alleen een
foort van zwaar Spath te z yn , ’ t geen hane-
kamswys o f flreepswys gevormt is.
Z E V E N - O O G . Dezen naam geeft
men in Normandyen , en byzonder te Rou-
aan , aan een foort van klein Lamprytje ,
waar van men een meenigte in de Lente eet:
het zyn ongetwyfelt de openingen die deze
Vifch aan de beide zyden van het lichaam
heeft, waar om men hem de naam van Z<?-
ven-oog gegeeven heeft: zie L a m p r e i .
Z I L V E R . ( Byvoegz. ) Het Hairswyze
Zilver, Argentum capillare, beftaat uit vezelen
, die zoo dun en zoo fyn z yn , dat men
hen
hen niet beter als byhairen , zyde draden,
o f een vlokje wol vergelyken kan , ft geen
met glinfterende ftippen geftipt is. Het
Draaaswyzc Zilver ,. beftaat wezentlyk uit
draden, welke zoo wel gevormt zyn , dat
men zeggen zou , dat zy gefponnen waren.
Het Graeijent Zilver, gelykt in zekervoege»
naar een Heefter, want men ontdekt ’ er een
ftam, groote en kleine takken , en z ., irr.
Het Gebladerde 7Mver gelykt zeer veel naar
de bladeren der Varen ; men ziet ’er eene
rib in , die aan wederzyden takken uitgeefr.
Het Zilver in Plaatjes■ is in kleine , enkelvoudige
en gladde plaatsjes uitgebreid , die
geen de minfte vorm , va» bladereH hebben.
De gemeende Zilver- Ertzen zyn die gene
, waar in dit Metaal, in den Steen be-
floten is: de metaal deeltjes zyn in denklomp1
verdeelt, en de rykdom van de E r tz, hangt
van de betrekkelyke hoeveelheic r en de
grootte van deze deeltjes,, ten opzichteitvan
den klomp. In dit foort van Ertzen , heeft
het Zilver zyne natuurlyke kleur.
Na de Hoornaébtige Zilver-Ertzen-, komen
, in rykdom, de Roede Zilver- Ertzem,
deze zyn dan eens- troswys én hebben een
vermiljoenroode kleur, dan.eens met zwart
gevlakt, dan weder fchoon rood, doorfchynende
, en gekriftalliftert ; indiervoegen ,
dat men. hen by den eerften ópflag van het
oog,veel eerder voor Ertzen van Robyn o f
Granaat, als voor Züver-Ertzen , zou aanzien.
Vervolgens ,.. koomt de Glasachtige
Zilver-Ertz', de Witte-Zilver,-Ertz,. en de
Graamve Z-ilver-Ertz.
In den tyd van Olaus Wormius , bekwam
men uit de Mynen van Noorweegen ,.. een
klomp Zilver,.die hondert en dertig marken
wpeg. Men leeft in de Affiches van bet
jaar 1753, dat men in de Berge» van Sty-
riën een Zilvermyn ondekt h e e ft, die, zoo
men zecht, ryker is als die gene , die men
tot heden toe , in een. der drie deelen van
4e Oude Wéreld , be-arbeid heeft.
Het zuivere Zilver , word door het ont-
bindent middel van het Goud niet aangetaft:
het is onverderfiyk in de lucht, inbet water
en in het vu u r; echter word het door den
damp , o f rook van de Zw av el, geminerali-
fé e r t ; die van ftinkende ftoltcn, de aanraking
van eijerdoorn , enz.., doet. het zwart
worden,.
Z I N C K . ( Byvoegz. ) De Myn van
Rammelsberg naby Goslar, in Opper-Saxen,
die ’er de grootfte hoeveelheit van uitlevert,
is uit zwavelachtige én yzerachtige Pyriten,
L o o d , ’t geen zomtyds ryk in Zilver i s , en
een zeer harde aardachtige ftoffe, te zamen-
geftelt.
Bladz. 96R ifle kol. reg. 4. De Zinck
ontbrand in het vuur : het is mede inderdaat
de brandbaarfte van alle metaalachtige zelfstandigheden,
en d ie g en e , die het hevigfte
met de Salpeter uitbarft; en zy brengt alsdan
een lichte, verblindende, en luifterryk-
fte vlam voort. Alle deze fchoone eigen-
fchapperi , welke by die gene bekent zyn ,
die zich op het zamenftellen der Vuurwerken
toeleggen, doen hen dit half-metaal onder
verfcheide zamenftellen van Vuurwerken
mengen , in welke het een treffent gezicht
verfchaft , en de fchoonfte uitwerkzelen
in dit foort voortbrengt.
Z I N N E N , Senfm. Dezen naam geeft
men aan de v y f voorname gewaarwordingen-
die onze Ziei-ontvangt , en gekgenheit vjn
zekere indrukzelen ,. die uitwendig op het
lichaam gemaakt worden. Men onderfcheid
gewonelyk v y f Zinnen •• deze zyn. Ten ifte ,
het Gevoel. Ten 2de, de Smaak. Ten 3de,
de Reuk. T en 4de , het Gezicht. En ten-
5de, het Gehoor. Zie het gene wy van de
Zinnen op het woord M e n s CH , gezecht
hebben.
De Honger,- de D o r f t , het Vermaak,
dé Smert, het Geheugen , de Oplettenheit,
de Vèrbeeldiirg , en alle de Indrukzelen die
inwendig onze Ziel aandoen , en byzonder
diegene, die door middel van de zenuwen;
in het Brein overgebracht worden , zyn ten
minften wyzingen van de v y f groote gewaarwordingen,
o f ,z o o men w it, ondergefchikte
Zinnen.
Z O D I A K : zie ophet woord Z a m n -
S T A R K I N G .
Z O M E R D R A D E N . Dezen naam
geeft het Gemeen , aan zekere witte vezelen
, die zomtyds vry dik zyn , en die men
des zomers, gedurende de groote hitte,door
de lucht ziet dryven : men gelóóft dat die
webben van Spinnekoppen zyn , die door
dea wind opgenomen »a vervoert worden,