noemt. Mogelyk zyn deze boomen met den
Enjada i Chivefr Mangrove, Mdnglier ,enz.
alleen verfeheidenheden van denzelvenboom,
en dié door de verplanting , o f door den
aart dèr luchtftreek en grond , ontaart zyn ;
. mogélyk ontftaan deze verfeheidenheden alleen
door de verwarring , waarmede zekere
©nkundige'Reizigers hunne befchryving op-
geftelt hebben.
De Heer Fermin z e ch t, dat dë tweede
fchors van den Patuviër, veel ovèreèhkomft
met de Kina-Kina heeft. Zie dit 'woord,
P A S S I E B L O E M . ( Byyoegz. ) De
Blóemmiften be-yvéren zich óm een groot
getal foorten van Paffïèblóemén , om hare
bloemen aan te kweken. Miller zecht, dat
men thans in Engeland ’ër dertien foorten
van kent. De Vader Feuillèe heeft mede
eenige foorten van Paffiébloêmen uit de Va-
ly van Lima befchreevèn, en onder ander
eene, die hy de Appeldragende , noemt.
P A T A T T E N . ( Byvoegz.) De Pa-
tattè o f Batatte, is een Cohvalvulus , wier
fteel groen en kruipende is', en nieuwe hair-
achtige en ' melkachtige wortelen uitfehiet.
Hare bladeren zyn helder groen aan de boven
zyde , en een weinig witachtig aan de
ónder zyde, en doorgaans by wyze van een
fpitS jhart gevdrmt; hare bloemen zyn klein,
uitwendig groen , en inwendig w i t , zy ge-
lyken door hare gedaante naar die der Winde.
Op deze bloemen volgen vruchten,
welke kleine zaden bevatten. De Patatten
worden dóór de wortelen vermenigtvuldigt;
men behoeft hen alleen in ftukken te fnyden,
èn deze te planten , zy koomen alsdan menigvuldig
voort. Volgens de berichten die
men van Stokholm ontvangen heeft, flaagt
’erde aankweking van deze Plant, volmaak-
telyk wel , die door de Gravin de ' G ar die,
in Zweden , ingevoert is : men bereid ’er
brood, fty fze l, en hairpoeder van, en trekt
?er zelfs een foort van brandewyn uit. - De
Patatten in water gekookt, "of onder de as-
fchen gebraden zynde , hebben een fmaak
welke met die van de Kaftanjes eénige overeenkomt:
heeft. Dit is de Apicbu der Peruvianen.
P E G A R L Dit is een foort van Wild*
zwyn o f Varken, ’ t geen natuurlyk aan Amerika
i s , alwaar hét den haam .van Tajacu
draagt. Zie dit pootd.
P E K A N . Dit is' een foort Van D ie r ,
*t geen men in Noörd-Amerika vind , en
wiens vacht in den Koophandel verkocht
word: dit D ier heeft zoo veel overeenkomft
met den Marter, door den vorm van het lichaam
en aart, dat men hen voor Dieren van
een foort, houden kan. Deszelfs hair is alleen
veel glausrykér , bruinder en zyachti-
g e r , welke hoedanigheden door de luchtftreek
veroorzaakt worden , en die men altoos
op een zeer merkbare wyze in de foorten
van Dieren gewaar word , welke aan de
Noordelyke Landen, en de onze , gemeen
zyn.
P E K E L W O R M . Dit is een foort
van Infeéb, ’ t geen de Heer Schlojer, in 'bet
jaar 1756, in de verdikte loog van Zee-zout,
te Limingtön , in het Landfchap Hampshi-
re , ontdekt heeft. Dit Infeéfc is zeer vlug,
roodachtig , én ongevleugelt. Deszelfs lichaam
heeft de gedaante van een kegelvormige
buis, die omtrent een duim lengte heeft.
De kop eindigt in twee Zeer fyiie en vry korte
fprieten. Hy heeft twee zwarte o Ogen ,
Welke aan de zyden geplaatft zyn , en deze
Schryver gift , dat de Zwarte vlak die men
óp het midden van den kop ontdekt, tot een
derde oog dienen kan. De mond is gekromt,
en lecht plat tegens de borft. Men telt aan
iedere zyde ", e lf vins-wyze pooten. Het
mannetje heeft tuffehen den kop en de twee
voorfte pooten , .een foort van twee platte
en beweegbare ftroken. De wyfjes hebben
een grooten zachten en vliesachtigen zak, die
onder den buik geplaatft is. De mannetjes
doen de wyfjes baren , door dezen zak te
drukken. Men vind dit Infeél, zoo wel in
den winter als in den zomer, vóornament-
lyk in de Pekel o f verdikte loog van Zout.
P E N C E E L - D U I Z E N D B E E N .
Men vind dit Infeót gewonelyk onder de
oude fchoriïen der boomen : zyne lengte
beflaat een en een halve lyn ,en zyne'breedte
een halve lyn ; het gelykt door zyne gedaante
naar een kleine Piffebed : zyne hoornen
beftaan uit zeven gewrichten ; zyn kop
is zw a r t, het lichaam bruin , en uit tien
ringen te zamen geftelt , waar uit twaalf
pooten aan iedere zyde voortkoomen. Men
onderfcheid mede aan« iedere zyde van des*
zelfs lichaam een rei van negen borfteltjcs
van gekróeft hair. Zyn ftaart beftaat uit
een penceel van diergelyke hairen , maar zy
I zyn
zyn langer, rechter, glansryk w i t , en dicht
by elkanderen geplaatft.
P E R L A . Dit is een Infecb , ’ c, geen
lange en draadsWyze fprieten heeft. Men
onderfcheid vier baardjes aan zyn en mond,
en drie kleine gladde oogen o jé 'zynen kpp.
De Per la koomt van .een Masker voort, ’ c
geen zich in het water onthoud, en lang is:
het heeft zes pooten , en veel overeenkomft
met den Water-Uil, ( Phryganea), 1 Echter
verfchilt ’er de Per la van , 'deszelfs ftaart
eindigt in twee lange en zeer dunne aanhangsels
; wat meer is , deszelfs gekruifte vleugelen
, leggen laqgs zyn lichaam.
Men kan zeer gemakkelyk het Masker van
de Perla onderfebeiden, wanneer men weet
dat dit het water bewoond , e,n in een foort
van buis befloten is , waar van het inwendige
uit Zyd.e beftaat, welke het In feit fpint,
en waar van het uitwendige dan eens met
zand , en dan weder met ftukken van fchelpen
, omkleed is ; o f wel , met gedeelteus
van planten, welke het Dier zeer vaft met
draden aan zyne febede hecht. Eenige van
deze fcheden zyn zeer bevallig , volgens de
verfchillende foorten' van deze Infeiten ;
want men ziet ’er eenige die bruin z y n , en
geele ftreepen hebben , andere hebben alleen
gee,le pooten ofbleeke vleugelen, enz.
P E R S O .N A T d£. De Kruidkundige
geven , met Tournefort , dezen naam , aan
een gedacht van Planten, in welke de onge-
lyke en onregelmatige verdeeling van de
kroon der bloemen -, doorgaans den muil o f
kop van een Dier , verbeeld. Dit gedacht
bevat een groot getal groote boomen , die
dezelve kenmerken hebben. Eenige Planten
die ’er onder gefchikt zyn , zyn op-
fchuimlopende ; hare wortelen zyn in andere
Planten ingeplant, gelyk de Örobancbe.
De fteelen en takken zyn gewonelyk kegel-
vormig ; de bladeren ftaan by paren kruis-
wys tegens elkanderen over, in het grootfte
gedeelte, o f , zyn zelfs weryelswys , van
twee tot zes , geplaatft. Men heeft ’er ,
waar van de onderfte alleen tegens 'elkanderen
overftaan , tervvyl de bdvenfte .beurtelings
geplaatft zyn. Het lo o f is kruiswys
gefchikt in de Planten die tegens elkanderen
overftaande bladeren hebben , en .krin&swys
in die gene , in'welke zy' beurtelings .geplaatft
zyn. De deeltjes van het bevruchten
t.ftof zyn bolachtig. Deze Planten hebben.
ten naaften ‘by dezelve krachten, als
de Lipswyze Planten. Zie dit wóórd. Men
plaatit onder dp Perftoriatce , de Örobancbe,
de Smeerwortel, dé Eerenprys , de Oogen-
trooft , de Roode Ratelen , de Godsgenade,
het Wilde-Vlas , het Groote Speenkruid, de
Tabak, en dë andere Planten , wiens bloemen
Maskers Wys zyn. Zie deze woorden,
P E T I T - G R I S . Dit is een D ie r , ’t
geen veel overeenkomft met den Eekhoorn
heeft: men vind het in de Noordelyke Landen
van Europa-, A z ia , en Amerika'; des-'
zelfs huit word zeer hoog gefchat en word
menigvuldig tot de koftbaarfte bontwerken
gebruikt; maar men befchouwt deze Dieren
als een onderfcheide en afgezondert foort
van de Eekhoorn.
De Petit-Gris is veel grooter als de Eekhoorn
: deszelfs hair is niet ros , maar meer
o f min dónker graauw ; zyne ooren zyn van
die lange hairen ontbloot, die aan hét uiteinde
van die der Eekhoorns oitft,eek,ep;
zyne ftaart is by wyze van een védeï-bofch
ultgebreïd. Deze diëren verfchülen van' d'e
Eekhoorns,gelyk men z ie t, niet alleen door
de grootte en kleur , maar mede door dë ha-
tuurlyke gewoontens. Men vind hen in
groote menigte in de Noordfche boftchen ;
zy yereenigen zich in troepen , reizen in
maatfehappyen, en veranderen zom.tyds vaii
landftreek. Het gebeurt zomtyds , dat men
geen een in een Landfchap ziet, in welk men
’ er het vorige ja a r , duizende vond.
Wanneer zy zich naar een andere Landftreek
begeeven willen , en zy een Mèer o f
Rivier op hunnen wech ontmoeten , zoo
neemt een ieder humner, een fc;hors van een
Pynboom o f Berkenboom , die z y : op den
.oever zoeken : zy begeeven zich hier mede
in het water , eh gee ven zich dus aan den
wil van den wind over ';’ de vloot vaart dus
zachtjes op hét water vóórt , ten minften
zoo ’er zich geen ftorm verheft, die de Schepen,
.Stuurlieden, en de geheele Vloot dóet
vergaan. Deze fchipbreuken , welke zpm-
tyds , drie p f vier duiZent zeilen te gelyk
ondergaan, ve.rryken eenige! Laplanders, die
’er het overfchpt van pp den oever vinden, zy
.maken zich meëfter van de vellen dezer Dieren
, zoo.zy niet te lang dood ge weeft zyn.
Een menigte van.deze Vloten, doen den overtocht
met eénen gewenfchteh uieflag., en
hebben een gelukkige fcheepvaart, wanneer
de wind geftadig zagtjes blaaft.
Ver*