552 MINER: M IN E R A L E -R YM . MOL:
graveel van bedient heeft, De Heer Morand
zecht, dat men alleen de bladeren van deze
Plant gebruiken moet , en dat men ’er by
wyzevan T h e e , een drank van bereiden kan:
men neemt,’ er des morgens, nuchteren zyn-
de . twee kopjes van in , en vervolgt hier
mede, volgens de uitwerkzelen die men ’er
van gewaar word. Door de Waarneemingen
die men te Parys, te Verdun , te Grenoble*
enz. gedaan heeft, alwaar, men ’ er in deze
laatfte jaren menigvuldig gebruik van heeft
gemaakt, fchynt het dat dit geneesmiddel
op een zachte wys de zandachtige ftoffen
.afvoert, en de fmerten der nieren verdryft,
welke gewonelyk de graveel kwalen vergezellen,
eri de pyh verzacht,. die z y in de
pisleiders, veroorzaken.
M I N E R A L E N . (Byvoegz.) De Me-
taalacbtige Mineralen bevatten meer Metaal
als de aardens, die niet metaalachtig z yn , o f
de mineralifeerders; waar tegen die gene die
meer Zwavel, Arfenikum, enz. als Metaal
bevatten, Pyriten z yn , waar van men het
Metaal met geen. voordeel afïcheiden kan.:
zie P y r i t e n ,.
M I N E R A - L E - R ' f M . Wyge v en dezen
naam aan een foort van. roodachtig,
glansryk, zeer zacht o f even als geleiachtig
G u h r , ’ t geen men aan de wanden der Myn-
putten, enz.' vaftgehecht vind. Men vind
het vry dikwyls in de Lo o d , en Kopermy-
nen. De Minerale- Rym, fcheikun'dig ontleed
zynde, fchynt wéinig van den Schuimenden
- Steen; te verfchillen , welke een
foort van Zeelitus. is : zie deze woorden.
M O L E N S T E E N . Dezen Steen is
een dier gener, welkenen dagelyksen gewichtig
gebruik een foort van beruchtheid
heeft doen verkrygen. Men moet hem als
een foort van vermollemde Quartz befchouwen,
vooral het foort dat men in Vrank-
ryk heeft,. want hy verfchilt in -aart volgens
de verfchillende Landen in welke men
hem uirgraaft,.als roJDuirfchland, deNoord-
fche Landen , enz,- Men heeft ’er welke
naar een verzameling van keifteenen van
.verfchillende-foorten gelykt, en-andere fohy-
nen uit quartsacbtige zandkorlen te zamen-
'geftelt. Voor ’ c overige, het oppervlak van
dit foort van fteenen is v ryong e lyk , even
als doorboort, en echter hard genoeg- om
b tt graan te malen en zelfs vuur uit te
M O L K R E K E L . M ö N R .
geven-, wanneer het foelie wryvineen onr-
dergaac.
M O L K R E K E L , Gry/lo -Talpa , aut
Grylhts pedibm anticis palmaiis. . ( Byvoegz,
en Verhef. ) Dit Infeft is een herkauwent
en. een der affchuuwlyklte en. zonderlingfte
Dieren, het heeft de lengce. van- een vinder
een donkere graauwe kleur, is zacht in 1
aanraken , en . gelykt eenigzins naar den
Krekel, maar kan ’er echter gemaklyk van
onderfcheiden worden. Deszelfs kop is klein
langwerpig, en. met twee lange draadswy-
ze fprieten,. en. vier groote en dikke voelers
b e z e t: achter de fprieten zyn ' tw.ee
groote, harde , blinkende en zwartachtige
oogen geplaafft, tuffcben welke men'drie
andere ziet, die glad, veel kleinder en alle
op een zelfde dwars lyn geplaacft zyn.
Het borftfchild vormt' even als. een foort
van langwerpig harnas , het is byna kegelvormig
en. flu.weelachtig. De fcheden der
vleugelen-zyn kort, en komen niet verder
dan tot de' helft van den buik zy leggen
kruiswys over elkanderen, en bevatten groote
bruine zenuwen; de te zamengevouwen.
vleugelen eindigen in punten , die langer
als den buik,zyn, deze,is zacht, en eindigt
mede in. twee vry lange aanhangzels. Des--
zelfs achterfte. gedeéltens zyn zeer dik-en
platachtig; zyne pooten zyn. zeer. breed,
en eindigen buitenwaarts in vier. groote
zaagswyze klaauwen , en binnewaafrs in
twee. De Heer Geoffi-oi heeft opgemerkt
dat de hiel o f de voet dikwyls tuiïchen deze
klaauwen'geplaatft o f verborgen is , enz.
enz. DeMolkrekel fnyd of. knaagt de .wor-
telen der moeskruiden-af, en Zyne zaagswyze
pooten dienen hem hier toe. Dit Infedt
b y t dikwyls die genen , die in de aarde
wroeten, en deze beet. is. zomtyds vergiftig.
M O L S H O O P'. Dit is een kléine- aard:
hoop , die een Mol op werpt, wanneer. Ky
in de aarde graaft: zie het artikel M o l .
M O N D . D it is dat gedeelte van het,
h o o fd ,’ t geeauitde lippen-,het tandvleefch,*
de tanden , het inwendig gedeelte der wangen
en van het gehemelte te zamengeftelt is:•
alle deze deelen , uitgezonden de tanden,
zyn met een klierachtig Vlies bekleed, ’ cgeen
zich- over de geheele inwendige oppervlakte
van, de wangen, uitbreid. Dé. klieren- va«
«Kt
MO RAVIS-CHE-STEEN, M O R D E L L A .
dit vlies fcheiden een foort van fpeekzel- a f,
’ c geen dient dm. de vochtigheit en lenigheit
in den mond te onderhouden.
De Heer Derham merkt aan,dat de mond
o f muil van de vleefcheetende Dieren,, wyd
en diep uitgehold is , om met des te meer
gemak een hard vo.edzel te konnen verbryze-
fen, *t .geen groot in uitgebreidheid is , en
wederftand bied. In die.gene die van Kruiden
leven is hy minder uitgeholt, en naauw.
Die der Infeéten , is' zeer aanmerkelyk; in
eenige heeft hy de gedaante van nyptangen
om hunnen prooi te konnen aangryppn, vafl
te houden en; te verfcheuren ; in andere is
hy van kaken en tanden voorzien , om het
voedzel te, konnen knagen en a f te fcheuren,
en, om laden voort te trekken : in eenige is
hy fpits om zekere Dieren te.döorboren, té
kwetzeif, en hun bloed uit te zuigen, Ofom
de aarde, en zelfs het hardde hout , én mede
zelfs de deenen te konnen uithollen ,. ten
einde, ’ér fchuilplaatzén.en neften voor hunne
jongen in te vormen. De mond o f bek
der Vogelen is niet minder aanmerkelyk,
vermits hy een fpitze vorm heeft om dè lucht
te konnen klieven, enz. Zie Bet gene wy op
hel artikel V o &e l b e k , gezocht hebben.
M O R -A V I S C H E - S T E E N , o r
G E S T R E E . P T E-S T E E N . De Heer
de J u fii, geeft dezen naamen aaneen koftba-
re zelfdandigheit, die eerft onlangs in Mo-
raviën , in de Bergen van de Heerlykheid
Nanieft , ontdekt is. Dit foort van Steen,
die men noch alleen in een rots op de onge-
naakbaarde plaats van deze Bergen gevonden
heeft, is uitwendig fchoon melkwit, en
breekt in dukken Van-verfchillende grootens,
welke meer o f min doorfchynende zyn, haar
mate van hunne groote. Deze Steen , word
op een zonderlinge wys door ftreepen , die
een Amethidkleur hebben , in zyne’ geheele
lengte'doorlopen en doorboort : deze dreepen
, die omtrent een lyn dikte hebben,
drekfeen zich altoos in een rechte lyn uit,
en volgen met vry veel regelmatigheid,., op
elkanderen: de Steenkundige die zich van
Weenen , naar deze- plaats begeeveti had ,
om de zonderlingheit van dezen Steen ih de
Rots op te merken, g ift , volgens de blok
die hy ’er van gezien heeft, dat men hem
mede dus door de geheele ader vinden z a l,
die behalven dit , een genoegzame breedte
heeft, om ’ er tafelen , enz. van zomen te-
dellen.
M O R N -E L , M O S C H . 253
De Steen van Nanieft , gelykt vry w e l,
ha dat hy gepolyft is , naar een d o f dat met
fmalle dreepen gedreept i s : hy is met kleine
Granaten vermengt, die ’er zoo naauwkeu-
rig mede vereenigt z y n , dat men hen' ’er
niet van affcheiden kan: zy worden met den
deen doorgezaagt en gepolyd , ’t geen zyne
waarde en fchoonheit vermeerdert. De hard-
heit van dezen nieuwen deen,. is minder als
die van het A g a a t, maar zy overtreft die
van het Marmer ; hy is, noch verkalkbaar,,
noch fmeltbaar in een gêmeén fmeltvuur ;
hy geeft geen vonken nit wanneer hy door
het daal geflagen word.
M O R D E L L A . D it fs een Gedacht
van Schildvleugelige Infeéten , ’t geen zich»
door zyne fprieten onderfcheid, waar van de
driehoekige gewrichten , de tanden van een
zaag.verbeelden.' Het bordfehild van, deze
Infeéten is b o l , en aan de-voorzyde ingetrokken.
Men vind deze foorten gewonelyk
op dè bloemen. Men hééft ’er die zwart.,
fluweelachtig, geel., -enz., zyn.
M 'O R N Ë L ,Mornellus Anglorum. Ver-
fcheide Vögelkundigen hebben gedacht, dat
deze Vogel tot het zelfde foort behoorde,
waar onder men den kleinen Pluvier plaatft,,
’ t geen een foort van Pluvier is. Onder de
Mornels , zecht Willoughby , zyn de mannetjes
ve'el kleinder ais de wyfjes, ; maar zy
gelyken door hunne kleuren en uitwendige
houding , zoo volmaakt naar elkanderen ,
dat het byna onmogelyk is om hen te onderfcheiden.
Deze Vogel is zeer lu i ; wanneer
men netten gefpannen heeft om hem te vangen
, zoo- moet men ’ er hem naar toe dry-
ven , mettwee fteenen regens elkanderen te
flaan :- op het eerfte gerucht fchynt hy te
ontwaken , en fteekt een poot o f een vleugel
uit: maar men heeft geen redenen om te
geloven, dat dit fpel de jacht gemakkelyker
o f overvloediger maakt., t
M O S C H . (Byvoegz.) Dit foort van Plant
is zeer uitgebreid , en 'mén heeft noch niet
volkomen bedecht ,. wat een foort en wat
een verfcheidenheid onder het grootfte gedeelte
der Moflcherr is. Deze Planten ,
zecht de Heer Adanfbn , naderen zeer veel
het gedacht der Pynboomen , voor al dóór
de vorm- en fchikkihg van hare bladeren, .cn
door dékegejs der vrouweiyke bloemen van
het grootfte gedeelte. D e MofcbgewalTén
L i - 3; iyn>