derzyde, "én groen aan debovenzyde, eninet
twéé reyen eironde bladeren bezet: de on-
derfte rei heeft.drie bladeren , en de boven-
fte heeft ’ er vier, ' De bloem'die zich in de
maand Juny vertoont, (in welken tyd déze
Plant veel'hóger opfchietT is. roodachtig,
en gelykt naar die der Lelie!' Hare hélm-
ftyltjes ;zyn geel aan. het uiteinde j en omringen
in het getal van zes , den Kamper,
welke driehoekig is , en in drie zaadhuisjes,
roodaehtigë zaden bevat.
De Heer Steller, onderfcheid vyffoorten
van Sarannaas, ; te weeten : Ten if t e , de
ICimtcliiga; die naar onze Suiker-Erweten g e ly
k t; P en adè de ronde Saranna , welke,
w y hier voor , befchfeevèn h'ebbèn. ■- Ten
"de ; de Onfcnka , die in geheel Siberiën
groeit;. P’ en 4de , -de Titickpa, en ten 5de,
de MdtijlaJladka travo , o f de zoete Plant;
waar van men in dat Land niet alleem-confi-
turen maakt, maar uit welke de Ruften noch
een gëeftig vocht weeten te bereiden. De
wortel van deze laaffte P lan t, is uitwendig
g e e l, inwendig wit , en -heeft een bittere
en prikkelende fmaak. Hare vleesachtige en
in leedjes verdeelde fteél , fchiet ter hoogte
van v y f voeten op ; hy is met tien bladerenvan
een groenachtige roode kleur bezet.
Hare bloemen zyn w it , en gelyken naar die
der Venkel. Men plukt ,de Matijla alleen
met handfchoenen ; om haar brandent fap ,
ft geen blaren aan de handen veroorzaakt.
Om een brandende geeft uit de Plant te trekken
, móet men haar in bosjes by élkande-
ren binden, haar in kokent water laten -gisten,
en ’ ei eenige Pruimen o f Krakebez-iën ,
byvotgen : men moet het vat naauwkeurig
toeftoppen, ft geen men op een warme
plaats bewaart, tot dat de giftïng geheel'
volbracht-is , en geen geraas meer maakt.
Het vocht ft--geen men ’er door een eerfte
diftillatie van bekoomt is zoofterk als Brandewyn.
Wanneer men deze Brandewyn
weder overhaalt , zoo bekoomt men een
brandende geeft, die zoo fterk is , dat h y ,
zoo men zecht , het yzer knaagt. Tachtig
ponden van deze Plant , verfcbaffen v y f en
twintig pinten'van dezen Brandewyn. Men
heeft öpgemerkt,dat wanneer men de fchors
van déze Plant, voor de weeking , niet af-
fehilt, zy dan den gedwongen lach in diegene
veroorzaakt, die ’ér het overgehaalde vocht
van drinken. Men wil-, dat het gebruik van
dit dronkenmakende v o ch t, ftompheit veroorzaakt
, het aangezicht zwart doet wordèe
, "en fchrikverweWkende droomen , uit-
werkt. De -Heer Steller zecht, dtithy Lie den
gezien heeft , die , na dat zy-den vori-
gen dach van dit vocht gedronken-hadden,
op nieuw dronken wierden wanneer zy een
glas water dronken. Zie daar een der vreetnd-
fte -uitwerkzelen,
S A R I C O V IE M E , ( Verbet, ) , D i t . is-
een foórt van Dier van beiderlei ieeven ;
maar het geen zich meer in bet water als op
het land ophoud. Men vind het langs de-
Rivier de la Plata. Het heeft de grootte van
een K a t : zyn huit is zoo zagt als fluweel,
en heeft een graauwe en zwarte kleur ; zyne
vingeren zyn door vliezen met elkanderen
vereenigt. Dit Dier is wezentlyk -èen foort.
van Otter, die men op verfcheide piaatzen
van Zuid-Amerika vind. Het is de Cari-
guiebeju van BraziL-Be Saricoviemes Ieeven-
in maatfchappy in holen , die z y aan de oevers
der Rivier uithollen : zy voeden zich
met Krabben en Viflchen-i hun vleefch is
mede goed om te eeten , en hunne vachten
zyn zeer -goed,
S A T E R . ( Byvoegz. ) Dezen, naam
heeft men aan een harlFenfchimmig wezen
gegeeven , ’ t geen overeenkomften met den>
Menfch en de Viervoetige Dieren heeft , -en-
ft geen men zechr , dat door de verfoeijely-
ke vermenging van twee fchepzelen voortgebracht
is-, welke in Sese -en foort otóder-
fcheiden waren. Gelukkig is het voor het
Menfehdom , dat deze wezens ., zoo z y be-
ftaan, vernietigt worden, zonder hunnes gelyken
te konnen vóórtbrengen. Her is mo-
gelyk met de fchoonbeic der Saters , even-
zoo gelegen , als met de leelykbeit der Kin-
der-eeters, de fchalltheden, der Spooken, de
omzwervingen der Weerwolven , de by-
eenkomften der Tovenaars op hunne Sabbatten
, en andere diergelyke beuzelingen,
De Saters der Indianen zyn -de Orang-Oii-
tangs:‘ zie dit woord. Men vind in den
Franfcben Mercuritts , voor de ; maand December
1761 , een Memorie óver de Saters,
Tritons mi Nereitlen, zie mede Z es-Mensch;.
en B osCh-Mens-ch.
S A T Y N H O U T . Dit is een fchoone
en zeer lommerryke Boom van de AntillF-
fche Eilanden. Men'gebruikt zyn-hout tat
fchrynwerk: dcszelfs grond is rood , en met
S C A M M O N IU M -t a s . M O N T - -
P E L L I E R , Periplopa. Monjfpeliaca ,,foliis
T o t u n d i o r i b u s , T o u r n e e . D it is, een Plant
die in de Bofleheu groeitthare vezelachtige.,,
en door de aarde kruipende wortelen, fchie-
ten verfcheide rankachtige fteelen u i t , die
lang en, bard, maar echter buigzaam ,. en uit
leedjes te zamen geftelt zynT; zy iliogeren
zich om de, -naburige boomen : zy geeven
een, melk u it , wanneer men haar verbreekt.
Hare bladeren zyn gepaart, langwerpig, en
ge-adert; hare bloemen, die aan den top der
fteelen voonkoomen , zyn klokswys uitgebreid
, wolaChtig en, purperachtig aan- haar
opperfte gedeelte , en gedachtig groen; en
znnder bairenaan. haar onde-rfte gedeelte,,
De ftamper van iedere bloem , .word een
vrucht die uit fcheeden beftaat, die een wei- ■
ntg gekromt z yn , en welke zich zelyen door
de rypheit openen ; zy laten alsdan eenvlok-
achtige ftoffe.zien , dip , even ajs, wplaclrtig
is , ven-,iii.welkp: men; zaden vind , die mee.,,-
pluimpjes, bezet zyn- Men wil;,, dat deze
Plant een vergift vo.or de Viervoetige. D ie - 1
ren i s ;. men fthat .haar oploflende wanneer
zy uitwendig gebruikt wórd.
S C H A A R B E K . D it is een Vogel die
men in L.ouifiaua en op St. Domirgo vind, .
zyn rug is.zwartachtig, en zyn buik enborft-;
zyn wi.t: de bejde ftukken van zyneti bek’
zyn fmal, fterk en fcherp, even als die, van
•eemfehaar.
S C H A A L V I S S C H E N , Crufiacea
nnimalia. (Ityvoegz.) Bladz. 472- tide kol.
reg. 7. van onder. Alle de Schaalviftc.hen
veranderen alle jaren van h,uit: zie - de om-
fchryving hier van op het woord K r.e e f t . j
W anneer deze Dieren een hunner ledenverliezen,
koomt ’er een ander in deszelfsb plaats ■
voort , en de afgeknotte deelen , fchie,te-n
zgiutyds dubbel u i t , gelyk in de Zee-ftar-
ren. Wanneer de L ie f hebbers eenige Schaal--,
viflehen geheel met hunne natuuriyke kleu-,
ren bewaren willen, zoo laat men diegene,,
djein. Ze,e gevangen z y n , in zoet water wep-
ken, en vervolgens laat men de,kleine,in de-
fchaduwe droogen, ’er .koomen wormen in
het vieefe'u van deze Dieren voort wanneer
zy dood z.yn:, en deze verflinden het vleefch
naarmate dat het verderft, d it‘is . oorzaak,
dat zy in het vervolg , nooit geen kwaaden;
reuk van zich geeven. Zoo deze. Dieren,
groot z yn , zoo moet men hen yan het vleefch
beroven., zonder dat men de fchaal fcher.d,
o f de gewrichten verbreekt.
S C H A T O P S . E . De Heer Geofroi
ze ch t, in zyne Hijïorie der In feit en. van de
omliggende Jlreeken van Parys , dat de Scba-
tapje- ( welk woord zoo veel als Drek^FUeg •
zeggen w i l, om de. piaatzen op welke men
haar menigvuldig, vind ) weinig , bekent is.
Z y .gelykt naar een kleine Vlieg , uitgezonden
door hare hoornen , welke draadswys
zyn , en gewrichten, maar geen paletjes hebben.
Het Masker-van de Schatopfe, gelykt
naar een kleine Worm , welke ringen maar
ggen pooten heeft ,: eenige vind men in ’de
riolen o f in de vochtige méft ; andere in de
bladeren der Palm-, De Maskers leggen hunnen
hu;t a f om in Popjes te veranderen. De .
Schatopfe der riolen is zwart: hare buit glad
en glansryk ; by de paring ftaan de koppen
der beide Infecften tegens over elkanderen,
en aan de beide uit-eindens: men zou ben
in dezen ftaat voor een eenig lang Infeft
aanzien,; ft geen. twee koppen aan de- beide
nit-eindéns.'heeft. De, Schatopfe der palm,
is geel, en hare'vleugelen zyn wit.
S C H E E R H A I R . Dezen naatn geeft-
men aan het hair van verfcheide, Viervoetige
Dieren, als Stieren, Koeyen, Kalveren,
Buffels, Herten, Paarden, enz. Men maakt,
b e t , door middel, van Kalk, los ; o f fcheert
besmet een lang mefch van de yellen dezer!
Dieren af,.wanneer zy gelooit of'getouwt
worden. Het Scheerhair dient pm zadels,
ftoelen, matraffen, enz., op te vullen. Zie
H a i r .
; S C H E L P D I E R , Comhyliam. G#)i-
vyegz.) JlJadz. 474. ijle 'kol. reg. 26. van
onder. Men heeft. Natuuronderzoekers! die.
de Schelpviflchen alleen in Strandfchelpen en
Zeefehelpen verdoelen; de eerfte vind men
aan den oever der Zee , o f op zeer middel-,,
matige dieptens ; de tweede koomen in te-,
gendeel in het diepfte der Zee v o o r t: hier
uit ontftaat het, dat men byna de overeen-
komftige Schelpen van dit foort in den ftaat
van delfbaarheit vind ; dat is te zeggen, de
delf bare Schelpen , in haren natuurlyken
ftaat.
Bladz. 479. ijle kol. reg. 23. Men heeft
Schelpen welke loodlynig gevoort zyn , gelyk
het geflacht der Mantels; andere zyn in
T t 2 twee