bij besluit van ingelanden van 15 Febr. 1878, goedgekeurd bij
bescbikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den
208t“ Maart 1878 n°. 224. afd. Waterstaat, tot vijf gebracht werd.
Deze leden verdeelen onderling hunne functien en treden volgens
rooster om de vijf jaren af.
Zij zijn geplaatst onder eene commissie van toezieht, be-
staande uit zes leden, waarvan er vijf benoemd moesten worden
door Gedeputeerde Staten nit' dubbeltfdlen, voorgedragen:
een door den Raad van Ouderamstel, een door dien van Weesper-
karspel, een door bet bestuur van den Westbijlmer- en Laander-
polder, een door dat van den Klein-Dmvendrechtsehen en eensdeels.
Binnenbullewijkerpolder en een door dat van de veenderij, terwijl
de Hoofdingenieur van den Bijkswaterstaat van Noordliolland of die
hem vervangt van reehtswege lid der Commissie zoude zijn.
De taak dezer commissie bestaat nit het onderzoeken en goed-
of afkeuren der rekening en in het houden van toezieht op het
behoorlijk nakomen der voorschriften omtrent de uitvoering ge-
geven.
In art. 10 van het regiement waren al de voorschriften opge-
nomen, hoe de veenderij aangevangen, van jaar tot jaar voortgezet
en later beeindigd moest worden.
Tot, zekerjieid van latere droogmaking en der daarvoor benoo-
digde werken is voorgeschreven, dat er een slikfonds moest ge-
vormd worden, ten behoeve waarvan door de eigenaars / 250
moest gestört worden voor elke hectare, binnen den kring der
vervening gelegen, benevens een waarborgfonds voor zekerheid
der betaling van grond- en polderlasten. Yoor dit fonds moet
door iederen eigenaar voor iedere hectare eene nominale inschrijving
groot f 300 op het Grootboek der 3% N. S, aan het bestuur
worden ingeleverd. De interessen worden aan de belang-
hebbenden uitbetaald, zoodra gebleken is, dat zij hunne verschul-
digde grond- en polderlasten voldaan hebben.
De renten van de gelden gestört voor het slik- of droogma-
kingfonds en ingeschreven op een der Grootboeken van de N.
S., worden steeds bij het kapitaal bijgeschreven.
ln het regiement vindt men nog voorschriften, hoe gehandejd
moet worden met perceelen, die na de weder-droogmaking niet
verveend zullen zijn en eindelijk nog de bepaling, dat alle ge-
schillen zullen beslist worden door het bestuur, behoudens beroep
in hoogste instantie bij Gedeputeerde Staten.
Omtrent de uitvoering dezer voorschriften ontstond echter ver-
schil van gevoelen tusschen het Yeenderijbestuur eenerzijds en
de Commissie van Toezicht en Gedeputeerde Staten aan de andere
zijde, waarop bij IC. B. van den 11dei1 Sept. 1882 N°. 27
de veenderij is geschorst op grond, dat de concessionaris door
het niet-naleven van de bepalingen van het regiement de voort-
zetting der veenderij volgens het aanvankelijk plan had onmogelijk
gemaakt, zoodat het noodig was een nieuw plan vast te stellen.
Bij K. B. van 16 Febr. 1884 n°. 13 werd die schorsing op-
geheven, nadat een nieuw plan opgemaakt en daarna een
nieuw regiement was goedgekeurd door den Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverbeid, bij beschikkingen van 23 Febr.
1884 lett. C en 5 Mei 1884 n°. 33.
Het nieuwe Teglement was, behalve wat betreft de wijze van
uitvoering en van de voortzetting der vervening, nagenoeg gelijk-
luidend met het vroegere.
De grenzen werden daarin echter in overeenstemming gebracht met
de nieuwe benaming van den polder, waarin de veenderij was gelegen.
Immers in 1879 werden de Westbijlmer- en laanäerpolder en
de Klein-Duivencbrechtsche en eensdeels Binne?ibullewijlcerpiolder
tot edn polder vereenigd onder den naam van de Vereenigde
Westbijlmer- en Klein-DmvencbrecMscJie polder. ')
Tevens werd de commissie van toezicht van zes op vijf leden
gebracht, daar thans voor de vereenigde polders slechts een lid
zitting behoefde te nemen.
De bepalingen omtrent de fondsen bleven ongewijzigd.