der, gelegen tusschen den Achterstendijk en den dijk achter ae
huiserven längs den Amstel en tusschen het Zijdelmeer en den
Groeneh- of Hollandschen dijk, destijds grensscheiding tusschen
de Provinciën Noordholland en Utrecht.
De bedijking moest voltooid zijn in 1848 en de particulière
vervening ophouden in 1853. De ingelanden waren echter reeds
in 1848 gereed om de droogmaking aan te vangen en in den
jare 1851 konden de gronden voor het eerst worden beploegd.
De waterkeeringen zijn: de Hollandsche dijk, die ringdijk is van
den drooggemaakten Bovenkerkerpolder en dus buiten den polder
ligt; voorts de Achterste dijk, die den polder van den Noor-
der-Legmeerpolder scheidt; het Zijdveld längs het Zijdelmeer en
tusschengelegen gronden en de Amsteldijk. De Achterste dijk
en het Zijdveld worden door den polder onderhouden volgens
opgave op 0.40 M. en 0.90 M. ratssAP. Over het onderhoud
van den Amsteldijk, hoewel die in den polder ligt, bestaat ge-
schil, daar het polderbestunr beweert dat het Heemraadschap
van den Amstel en Nieuweramstel, een weg met toi hebbende op
dien dijk, ook den dijk zelf met de voorwallen moet onderhouden.
De bovenlanden zijn van de droogmakerij gescheiden door een dijk,
strekkende achter de huiserven aan den Amstel, die volgens opgave
0.80 M. ;— AP. ligt. Deze dijk wordt door den polder onderhouden.
Op dezen dijk staat een windvijzelmolen ; vlucht 24.30 M. ;
middellijn van de vijzel 1.50 M., die het water van de droogmakerij
op de ringsloot afmaalt. Achter de huiserven staat een
windschepradmolen; vlucht 22.50 M.; middellijn van het schep-
rad 5.30 M ; breedte der schoepen 0.54 M., uitslaande op den
Amstel, door een duiker in den Amsteldijk.
Onderhandelingen worden gevoerd tot verkrijging van het recht
van aftapping van het water der droogmakerij en der bovenlanden
in den achterwaterloop van het stoomgemaal van den Noorder-
Legmeerpolder, tegen eene jaarlijksche uitkeering aan dien polder
te voldoen. Zoo de voorgenomen overeenkomst tot stand komt,
zal het water door een steenen duiker met verstelbaar stortebed
afgevoerd worden door den Hollandschen- of Oroenendijk.
Twee inlaatduikers in het Zijdveld Eggende, geven gelegen-
heid tot intappen van water, 66n voor de bovenlanden eil een
voor de droogmakerij.
Het peil van den polder is 4.60 M. — AP. voor de droogmakerij
en 1.45 M. —~• AP. voor de bovenlanden.
De polder is groot 231.1600 H ., waarvan schuldplichtig 193.3010
H. in de droogmakerij en 32.6622 H . in de bovenlanden.
Deze laatsten betalen eene vaste bijdrage van f 2.33 per H
Yan de poldereigendommen, gezamenlijk ter grootte van 5.1968
H ., worden geene lasten geheven. De lasten bedroegen
1888—1892 gemiddeld f 10.75 per H. ’sjaars.
Bij het regiement van 1878 (Prov. Blad n° 67) is het be-
stuur opgedragen aan drie Poldermeesters, die uit hun midden
een Voorzitter benoemen en rechtstreeks door de stemgerechtigde
ingelanden worden gekozen. *)
DE OVERAMSTELSCHE POLDER.'
Gemeenten: Amsterdam,, Nieuweramstel en Diemen.
De Overamstelsche polder, ook wel Oetewalerpolder genaamd,
ligt tusschen Amsterdam, ten noorden en den Watergraafsmeer
ten zuiden, den Amstel ten westen en het Nieuwediep ten
oosten.
Door de uitbreiding van Amsterdam, heeft deze polder langza-
merband groote veranderingen ondergaan , die en tot wijziging der
grenzen dn tot het afkoopbaarstellen van polderlasten 2) en tot
verlaging der eischen voor stemrecht bij herhaling aanleiding
gaven.
De grenzen zijn thans ten noorden: de Mauritskade van de
Weesperpoort längs de Unnaeusstraat tot de Van Swindenstraat-,
') Zie notulen der Zomervergadering van 1878, Bijlagen E en S.
2) De opgaven der perceelen, waarvan de beialing der polderlasten is afge-
kocht, vindt men in de Prov. Bladen n° 1 5 , van 1882 ; n° 19 , van 1883; n°
13, van 1884; n° 8 , van 1887; n° 14 , van 1889; n° 14, van 1892 ; n° 47, van 1893.
17*