strijkgemaal, 2 s c h e p r a d e r e n , waarvande middellijn 7 M. bedraagt,
met schoepen van 2.56 M. breedte.
De wateropbrengst is 135 M . per minuut bij eene opvoer-
hoogte van 2.35 M., overeenkomende met een vermögen van on-
geveer 76 WPK.
Bij dit stoomgemaal staan 15 windvijzelmölens van 23 tot
25.20 M. vlucht en met vijzels van 1.80 tot 1.85 M. middellijn
.
Al deze molens met bet stoomgemaal slaan.uit op eene molen-
kolk, waaruit het water onmiddellijk in zee vloeit. (zie bladz. 62).
Twee molens van dezelfde afmetingen staan bij Koppershorn,
drie bij Lambertschaag en drie bij de Nollesluis beoosten Aarts-
woud. .
Ook bij deze molens stroomt het opgemalen water door sluizen
in den zeedijk onmiddellijk in zee. (zie bladz. 63).
De landen in de Vier Noorder Koggen zijn zeer verschillend van
lioogte. Yandaar dat sommige deelen van den gemeenen boezem
afgescheiden liun water buiten het ambacht laten afloopen, anderen,
binnen afzonderlijken ring besloten, door eigene bemaling hun water
op den gemeenen boezem uitslaan, en wederom vobr de overigen
een vrij- uitgebreid stelsel van waterverdeeling is tot stand
gebracht.
Tot de eersten behooren: de Bedijkte Boezem, de Lagehoek
met de daaraan toegevoegde landen van Heil en Kreil en van
den Mubnerpolder en de Kaagpolder onder Spanbroek, die allen
op Baaksmaatsboezem uitwateren.
Yroeger behoorden hierbij ook de Binnenpolder en de Weel-
polder, die op zee hun water uitsloegen door de Binnengouwer-
sluis. Nadat echter in 1863 het besluit genomen was,.den Binnenpolder
bij wijze van proef voor den tijd van twee jaar met het
ambacht in bemaling te' vereenigen, is in 1870 de voorloopig
hieromtrent gesloten overeenkomst door eene definitieve vervan-
gen, die tien jaar later nog op enkele punten gewijzigd is.
Daarna is de sluis in den zeedijk opgeruimd.
Bij besluit der Staten van 12 December 1883, afgekondigd in
het Prov. Blad n°. 66 van dat jaar *) werd de Binnenpolder
als afzonderlijk waterschap opgeheven en zijn al de werken met
de boezemwateren van dien polder aan de Vier Noorder Koggen
overgegaan. Ook het archief is met dat van het ambacht veree-
nigd. ln den toestand van den Weelpolder, die tegen eene retri-
butie van f 20 ’s jaars uitwaterde op den Binñeiipolder, is
daardoor echter geene wijziging gebracht.
De landen, die eene eigene bemaling hebben, zijn: de polder
Westerveer, de Lage- of Achterkogge, de Leekerlanden, de Kolk
van Bussen, de Braakpolder, het Veldhuis, eenige droógge-
maakte meren en enkele afkadingen van particulieren. Deze toestand
is echter niet tot stand gekomen zonder vele geschillen.
Nadat bij eene molenakte van 1819, die eene vroegere van
1537 verving, bepalingen gemaakt waren omtrent het afkaden
der hooge landen en de afzonderlijke bemaling der zöogenaamde
Spierdijker- en Wognummer Buitendijkerlanden en van de Leekerlanden,
was verder het afzonderlijk omdijken van landerijen en
het uitmalen van haar water op den gemeenen boezem op zware
straifen verboden. Eerst in 1851 is de vrijheid van afzonderlijke
afpoldering en uitmaling op den gemeenen boezem doorgedreven
en is deze geregeld bij eene keur, later door eene van 1856
vervangen, terwijl voor de hooger gelegen landen eene keur is
vastgesteld in 1858, gewijzigd in 1869 en goedgekeurd door
Gedeputeerde Staten bij besluit van 30 Maart 1870 n°. 38. Bij
deze keuren is het beginsel gehandhaafd van vrije afpoldering,
onder bepaling, dat een vast maal- en inlaatpeil voor elke afpoldering
moet aangenomen en aan Dijkgraaf en Heemraden opge-
geven worden en dat de molentjes moeten stilstaan, wanneer de
äfmaling van den gemeenen boezem tijdelijk door hooge zee of
windstilte wordt belet.
De vrij strenge bepalingen hieromtrent gemaakt uit vrees voor
benadeeliug van den gemeenen boezem, zijn echter ten gevolo-e