gesloten en mede ingedijkt, zoodat nu de geheele grootte is
63.1178 H.
Men vindt de nauwkeurige grensbeschrijving van den polder
in art. 1 van het règlement.
Ten noorden is de polder beschermd door den zeedijk, ten
oosten door de kade van de molenkolk van bet ambacht, die
voor rekening van dat ambacbt wordt onderbouden op de hoogte
van 0.51 M. -j- AP. Ten zuiden beeft de Braak hare eigene
kade, hoog 1.50 MMB AP., die ook aan hare westzijde, noord-
waarts, doorloopt en aansluit aan den zeedijk. Tusschen deze
kade en den Heerenweg te AarUwoud liggen de later binnen den
polder getrokken gronden, die längs dien weg en ten zuiden tot
de kade van de Braak zijn afgedamd. De genoemde kade wordt
uit de kas des polders onderhouden.
Aan de oostzijde van den polder staat de vijzelmolen, die
bet water des polders uitmaalt in de Braaksloot, beboorende tot
den boezem van het ambacht. Ylucht 19 M. ; middellijn van
de vijzel 1.35 M.
Door middel van eene pomp beeft de polder gelegenheid water
uit de Braaksloot in te laten.
Zomerpeil 2.80 M. — AP.; winterpeil 3 M. — AP. of
zoo laag mogelijk.
De later bij den polder getrokken landen zijn bezwaard ge-
bleven met de verschillende lasten, waarmede zij als oud land
waren bezwaard. De eigenlijke Braaklanden betalen geen zee-
dijksgeld, maar zijn aan het koggegeld en koggemolengeld onder-
worpen. Ook de weggelden worden van die landen geheven.
De eigen polderlasten van den Braakpolder worden over al de
63.1178 H. gelijkelijk omgeslagen. In de jaren 1888—1892
hebben deze gemiddeld jaarlijks f 5 per H. bedragen.
Het bestuur is bij het règlement van 1871 (Prov. Blad n°.
53) opgedragen aan drie Molenmeesters, waarvan één Voorzitter,
allen reebtstreeks gekozen door de stemgerechtigde ingelanden 1).
DE WEELPOLDER.
Gemeente: Hoogwoud.
Tusschen de thans opgeruimde Binnengouwer- en de Geeslmer-
ambachts-slxns te Aartmoud, onmiddellijk tegen den zuidelijken
teen van den Westfriesehen zeedijk, lag vroeger eene uitge-
strektheid water, genaamd de W^eel. Dat water lag gemeen met
de Langereis of uitwatering van Geestmerambaeht en werd ten
oosten, zuiden en westen omgeven door eenige stukken rietland
en moerassig weiland, die zieh uitstrekten tot de bekading van
den uitwateringsboezem van den Binnervpolder.
De eigenaars van het water en van het land hebben zieh tot
het omdijken en droogmaken vereenigd en , na daartoe bij K. B.
van 4 Juni 1856 n°. 57 de vereischte vergunning verkregen te
hebben, het werk nog in datzelfde jaar tot stand gebracht.
De drooggemaakte polder ligt thans met zijne noordzijde tegen
den zeedijk aan; met zijne oost- en zuidzijden tegen de molenkolk
van den voormaligen Binnenpolder, met zijne zuidwestzijde
tegen dien polder zelf en met zijne noordwestzijde tegen de uitwatering
van Geestmerambaeht.
Aan deze laatstgemelde zijde wordt hij door eene kade gedekt,
hoog 0.35 M. 4- AP., in welker onderhoud door de Fier*Noorder
Koggen wordt voorzien. Door den polder zelf wordt onderhouden
de kade, die hem van den voormaligen Bimiewpolder en
van diens molenkolk scheidt, en gedeeltelijk onder den naam
van Sanderskade of ZanddijksTcade , gedeeltelijk onder dien van
Kerkekade bekend is. Deze kade heeft de hoogte van 0 35 M
+ AP.
De oude landen, die, met een daarin overgebleven poeltje, de
Eenneke Bel genaamd, in dezen polder eene oppervlakte beslaan
van 31 H., liggen gemiddeld 1.35 M. hooger dan de nieuwe. '
Men had daarom vroeger een dubbel gemaal, terwijl de hooge
landen door dämmen en kaden van de läge werden afgescheiden.