E. H o o f d in o e l a n d e n v a n W e s t f iu e s l a n d .
Toen de Hooge ltaad bij sententie van 30 Mei 1648 eene
generale herstoeling liad bevolen van den geheelen Westfrieschen
omringdijk met eene verdeeling~van den last van het onderhoud
diens dijks ôver de landen van al de vier deelen of ambacbten,
en bij nadere uitspraak van 4 Juni 1650 de quota der am-
bachten in dat onderlioud had bepaald, was het onvermijdelijk,
dat regels gesteld werden voor een behoorlijk toezicht zoowel op
het onderhoud zelf, als op het gebruik der gemeenschappelijk
opgebrachte gelden.
Om dat toezicht te verzekeren is bij sententie van 30 Juli
1650 ingesteld een collège van Hoofdingelanden, dat tot in
1864, toen door de Staten een nieuw règlement omirent dat
toezicht is gemaakt, is blijven bestaan en waarvan de inrichting
ook toen is behouden, voor zoover dit ôvereen te brengen was
met de beginselen der nieuwe inrichting der waterschappen,
Evenals dit vroeger het geval was, zijn bij dat règlement het
toezicht op het onderhoud van den geheelen Westfrieschen omringdijk,
de beslissing omtrent alle gemeenschappelijke belangen
der ambacbten de waterkeering betreffende, het vaststellen der
begrootingen en der rekeningen opgedragen aan een collège
van negen leden ondes? den naam van Hoofdingelanden, gekozen
uit de verschillende ambachten. Aan dezen zijn negen plaatsver-
vangers toegevoegd.
Zoowel van de Hoofdingelanden als van hunne plaatsvervan-
gers zijn er drie vanwege Drechterland, twee vanwege de Vier
Noorder Koggen, twee vanwege Geestmerambacht en twee vanwege
de Schager en Nieclorperkoggen, uit, ieder dezer kogsen één.
Zij worden door de Koningin benoemd uit een drietal, door
het college van Hoofdingelanden van het ambacht uit zijn midden
vöorgedragen, onder bepaling echter dat de Hoofdingelanden
van Geestmerambacht, die gekozen zijn door de stemgerechtigden
van de drooggemaakte meren of polders Heerhugowaard, Berkmeer
■, Wogmeer en Schagerwaard, niet benoembaar zijn.
Dit college heeft geen vasten Voorzitter. Ofschoon niet te
ontkennen viel, dat de inrichting van het college en de leiding
der werkzaamheden in regelmatigheid zouden winnen, indien het
een eigen Voorzitter had, heeft men echter gemeend dat het
beter was het Voorzitterschap bij afwisseliug op te dragen aan
de Dijkgraven der ambachten, omdat anders wellicht het college
van Hoofdingelanden eene andere Stelling zou gaan innemen, dan
het tot toen had, namelijk die van college van toezicht en zieh mis-
schien zou gaan beschouwen als een centraal college van bestuur
voor Westfriesland.
Dit heeft men volstrekt willen vermijden. Al hebben de leden
van het college den naam van Hoofdingelanden, dan mag daaruit
de gevolgtrekking niet worden gemaakt dat zij, wat hun taak
of bevoegdheid betreff, op eene lijn zouden staan met de Hoofdingelanden
in andere waterschappen.
Het algemeen regiement van bestuur voor de waterschappen in
Noordholland geldt dan ook niet voor dit college, dat zijne bevoegdheid
uitsluitend grondt op het reglement van 1864.
Het college heeft dan ook niet het recht tot het vaststellen
van politie-verordeningen. Het is geen college van wetgeving of
bestuur, alleen van controle ').
Als Voorzitter treedt op de Dijkgraaf van het ambacht, waar
de vergadering bijeenkomt. Dit geschiedt bij beurten, tenzij het
dijksbelang dit anders vordere.
Hoewel de Hoofdingelanden de bevoegdheid hebben in buiten-
gewone gevallen afzonderlijk te vergaderen, mag alleen in eene