ven van niemand gebruikt wordende, en des winters ongangbaar,
»des zomers slecbts mosch, biezen en bei opleverden, om door de
verkrijgers »toegemaakt en tot culture gebragt te worden” . Deze
woeste gronden zijn in de bevallige gemeente ’strMM/(?&i«i?herschapen. *)
Het grondgebied van den polder is hetzelfde als dat der gemeente.
Hi] heeft geene bemaling, noch waterkeeringen en kan
dus eigenlijk geen polder worden genoemd. Zijne vaarten en
slooten liggen gemeen met de 's Gravelandsche vaart en wateren
met deze door de schutsluis te Uitermeer op de Vecht af.
De taak van het bestuur bepaalt zieh tot de behartiging van de
gemeenschappelijke belangen der grondeigenaren. Het onderhoudt,
behalve eenige bruggen. wegen en vaarten, de schutsluis, die bet
water van de ’s Oravelandsehe vaart van dat in den Loosdrecht-
sehen polder sebeidt, en eene kade, dienende tot jaagpad, längs
de westzijde van de genoemde vaart. De hoogte der kade is bi]
de keur bepaald op minstens 0.10 M. -j- AP.
De schutsluis, de Zwidersluis genaamd, heeft eene doorvaart-
wijdte van 4.95 M. en eene sehutkolklengte van 20 M.
Ook is er nog eene schutsluis aan het noordeinde der vaart,
met eene doorvaartwijdte van 4.40 M. en eene sehutkolklengte
van 20 M. De slagdrempel ligt op 1.75 M. — AP., doch de
deuren dezer sluis zijn uitgenomen.
Bet peil-der vaart is dus gelijk aan dat van de trekvaart en
van de Ka/rnemelksloot.
De grootte des polders is ruim 482 H., waarvan echter slechts
460.3543 H. de polderlasten betalen. De overige hectaren
zijn daaTvan vrijgesteld, deels omdat zij aan den polder behooren,
deels als bestaande nit de oppervlakte van de 's Gravelandsehe
vaart. Het gemiddeld bedrag der polderlasten heeft in de jaren
1888—1891 bedragen / 3.50 per H. ’s jaars.
Het bestuur is geregeld bij regiement van 1857 (Prov. Blad
n°. 72), gdwijzigd in 1860 (Prov. Blad n°. 65) en bestaat dien-
overeenkomstig uit vier leden door de ingelanden gekozen, zonder
College van Hoofdingelanden.
Ondek.at'deeling H I.
HET NOORDERK WARTIER.
Bij de verdeeling van het vaste land van Noordholland be-
noorden het I J , zoover het binnendijks gelegen is , werd bij de
eerste uitgaaf van dit werk de verdeeling in kavels gevolgd, bij
het Hoogheemraadschap van den Hondshossche en Duinen 1ot
Tellen aangenomen, met bijeenvoeging der vier Westfrieselte kavels
en toevoeging van een nieuwen kavel, bevaltende al de
nieuwe landen, die door de bedijking van de Zijpe, de Wieringer-
waard, Waard en Groet, het Kot-gras en den Auna-1 auhwnapolder op
de zee zijn veroverd en tevens die oude landen, voorheen eilar.den , als
Callantsoog en Ilwisdninen, die tengevolge van deze landaanwin-
ningen aan de noordzijde van het vaste land der Provincie zijn
verheeld en verbonden.
Het binnendijksche land benoorden het I J werd alzoo verdeeld
in vier deelen of kavels, te weten: Dainkavel, de kavel IVater-
lat/d, West friesland en de kavel der aangedijkte landen.
Behalve West friesland zijn deze kavels geene waterschappen,
maar bestaan uit een groot aantal polders of waterschappen, ter-
wijl tusschen den eersten en den tweeden kavel geen ander ken-
merkend onderscheid is , dan dat uit hunne onderlinge ver-
houding als onderdeelen van het Hoogheemraadschap van den
Hondshossche en Dainen tot Teilen voortspruit. Geen dezer kavels
maakt in een ander opzicht eene eenheid uit.
Daarom is de vraag gerezen, of het wel noodig en wel ge-
past is, bij de beschrijving van den waterstaat van dit deel der
Provincie, de beide kavels als zoodanig gescheiden te honden.
In art. 7 van het in 1881 vastgcsteld regiement van bestuurvoor het