3° al de polders van Ge ‘MmeramhacKt en enkele belioorende
tot de Vier Noorder Koggen, welke polders uitmalen op Itaaks-
maatsboe.zem ; deze laatste kan nnmelijk op twee plaatsen, te weten;
te Oudorp en te Rustenburg zijn water op Schermerboezmn brengen ;
4 de polder Callantsoog en de Heldersche polder, die zonder
bemaling op den boezem afwateren.
Tot nit watering dienen elf sluizen, waarvan vijf op den IJ -
boezem eu zes op de Zuiderzee, waarvan eene niet onmiddellijk,
uitloozen. Op den LIboezem loozen nit : de Nauernasche schut-
sluis, de duikersluis te Nauerna, de groote scbntsluis te Zaan-
dam, de kleine scbntsluis en de duikersluis aldaar ;
op de Zuiderzee : de Gravensluis te Monnikendam, de Schutsluis
te Edam, de Zuider- en de Noorderslms te Schardam, de
Homsluis te Lutjeschardam en de Oude Sluis aan het noordeinde
van de Zijpe, die door den Anna-Paulownapolder het water van
Schermerboezem. brengt aan de Van Ewijcksluis, waar het in de
Zuiderzee stroomt.
Van deze elf sluizen zijn er acht ten laste van het Hoogheem-
raadschap van de Uitwaterende Sluizen : de andere worden onder-
houden als volgt: de Nauernasche schutsluis door den Schermer,
de Hornsluis door de Beemster en de Oude Sluis door de Zijpe.
Behalve door de elf genoemden kan de Schermerboezem zieh
ook nog ontlasten door twee der vier sluizen in de haven te
Nieuwediep.
In het jaar 1881 is een geheel nieuw regiement van besiuur
voor het Hoogheemraadschap vastgesteld, opgenomen in het Pro v.
Blad n°. 72 van dat jaar en gewijzigd in 1884 (Prov. Blad n°.
77). Bij dit regiement zijn alle vroegere- regiementen vervallen
verklaard.
Breeds den 17äen December 1544 was bij besluit van Keizer
Karel V het Hoogheemraadschap van de Uit/waterende Sluizen m
Kennemerland en Westfriesland opgericht en daaraan het bestuur
van Schermerboezem opgedragen. De plicht van dit bestuur was
bepaaldelijk te zorgen, dat de zeesluizen behoorlijk zouden worden
gesloten en alleen tot uitwatering, niet tot inlating van het zee-
water op Schermerboezem' zouden worden gebezigd; voorts om in
het algemeen te waken, dat geen zeewater op dien boezem werd
gebracht.
Toen echter in de ecrste helft der 17e eeuw de boezem telkens
verkleind werd ten gevolge van de groote droogmakerijen, die tot
stand werden gebracht, moest van lieverlede die zorg zieh ook
uitstrekken iot het op zeker peil houden van den boezem in het
droge jaargetijde. De zeesluizen werden daarom zooveel noodig
van ebdeuren voorzien en zelfs was men verplicht, ten einde het
doel te bereiken, zeewater of liever brak water in te laten.
De verkleining van den boezem had echter een ander nädeel,
dat zieh bij de steeds toenemende verbetering der bemalingswerk-
tuigen van de polders meer en meer deed gevoelen. Het was de
hooge waterstand, die in het natte jaargetijde vooral ontstond,
wanneer door het hooge buitenwater de sluizen niet zooveel water
konden doen afstroomen, als er door de verschallende polders
op gebracht werd.
In 1795 werd daarom de peilmaling ingevoerd, die sedert altijd
is blijven bestaan.
Terwijl echter voor 1881 de kosten dier peilmaling geheel
buiten het gewone beheer van het Hoogheemraadschap werden
gehenden en eene meer of min afzonderlijke administratie uit-
maakten, omdat het niet aanging daaraan ook te doen betalen de
landen, die eT geenerlei belang bij hadden, is door het nieuwe
regiement ook de zorg voor dit onderwerp aan het Hoogheemraadschap,
gelijk die van andere onderwerpen opgedragen. Door
de wijzigingen in de heffing der lasten, waarover nader, zijn de
vroeger daartegen bestaan hebbende bezwaren opgeheven.
Het peil waaraan de molens op Schermerboezem thans zijn on-
derworpen, is geregeld bij het regiement van 11 November 1886,
krachten s de bepaling van art. 5 van het bestuursreglement vastgesteld.
Zoodra het water aan het peilbord bij den hoofdseingever tot
AP. is gestegen, moeten de gemalen na ontvangen sein stilstaan