veende of niet afgegraven heetaren is reeds zeer klein geworden.
Siechts drie verveningen van grooter belang hebben in den
polder plaats gehad, die van de lisserbroelc, van den Hnyg-
slooterpolder, en die van strooken gronds binnen länOg s den rin°o--
dijk van den Haarlemmermeerpolder gelegen.
De lisse.rhroekpolder was vroeger geheel in Znidholland gelegen.
Doch de nngvaart van den Haarlemmermeerpolder is voor een
deel door den grond van eerstgenoemden polder gegraven en heeft
alzoo dezen in twee deeleu gescheiden, waarvan het kleinste binnen
de nieuwe bedijking werd ingesloten.
De afscheiding van dit kleinere deel van den Lisserbroelc-
polder is door de Staten van Zuid- en van NoordAolland in
1858 bij gemeenschappelijk besluit uitgesproken en geregeld,
welk besluit bij K. B. is bekrachtigd. (Prov. Blad n°. 84 van
1858).
Nadat reeds vroeger concessie tot vervening van dit afgescheiden
deel van genoemden polder was verleend, bij K. B. van 7
Febr. 1855 n°. 64, zijn de algemeene voorwaarden voor het
vervenen, bedijken en droogmaken en het regiement van bestuur
voor de vervening vastgesteld bij K. B. van 3 Mei 1860 n°. 65.
Aangezien de vervening thans nagenoeg geheel afgeloopen is
en de, kaden zelfs reeds opgermmd zijn, is er in den aanvang
van 1894 tusschen het bestuur van den Haarlemmermeerpolder
en dat van den Lisserlroehpolder eene overeenkömst gesloten om-
trent eene wijziging in de voorschriften omtrent de verkaveling
in 1860 vastgesteld. Deze overeenkomst is goedgekeurd bij besluit
van Gedeputeerde Staten van den 2den Mei 1894 n°. 66.
Inmiddels maakt ook het nog niet verveende gedeelte, nog
geen 2 H. groot, feitelijk reeds deel van den polder uit en
heeft als vervening geenerlei belang meer.
Bij de voorwaarden was bepaald, dat tot waarborg voor de
voldoening der Rijks-, Rijnlands- en andere lasten en van de
kosten van verkaveling na de droogmaking eene som van /200
per H. zou worden betaald voor ieder kadastraal perceel, alvorens
het werd ingestoken. Deze gelden werden op den der Grootboeken
der N. S. geplaatst en beheerd volgens de regelen door
Dijkgraaf en Heemraden van Rijnland gesteld.
Uit de interessen werden de jaarlijksche lasten gekweten, ter-
wijl het overschietende telkens belegd werd.
Thans bedraagt dit fonds ruim / 38000 en zal dit, zoodra de
Yereenigde Yergadering van Rijnland meent, dat de opheffing van
het waarborgfonds kan geschieden, hectaarsgewijze onder de in-
gelanden kunnen worden verdeeld.
De vervening besloeg eene uitgestrektheid van ruim 119 H.
De landen uitmakende den zoogenaamden Huygslooterpolder,
geheel opgenomen binnen den ring van den Haarlemmermeerpolder,
zijn verveend krachtens concessie verleend bij K. B. van 2
Jan. 1873 n°. 14, terwijl door den Minister van Binnenlandsche
Zaken bij besluit van den 7den Jan. daaraanvolgende n°. 156, de
voorwaarden zijn vastgesteld, waarop de vervening of afgraving
zou mögen geschieden.
Deze vervening is geheel geeindigd en sedert 1889 zijn de
landen tot dien polder behoord hebbende, geheel als deel van den
Haarlemmermeerpolder beschouwd.
De derde dezer grootere verveningen is. geweest die van ver-
schillende strooken gronds, binnen längs den ringdijk gelegen, en
daarmede verheeld, die voor de droogmaking de oevers van het meer
uitmaakten en waarvau de Haarlemmermeerpolder, bij de overneming
des polders van het liijk het eigendom had verkregen. Deze strooken
bevatten niet overal, maar op de meeste plaatsen veen. Yan
1861 tot 1868 heeft de polder successievelijk 186 Heetaren van
dit veen verkocht om in den tijd van 8 jaren te vervenen, waar-
voor concessien waren verleend bij KK. BB. van 9 Mei 1860
n°. 61, 2 November 1861 n°. 57, 19 Maart 1862 n°. 5 3 ,
16 April 1863 n°. 40 en 31 Januari 1865 n°. 66.
Deze veenderijen strekten zieh, hier en daar afgebroken door
plekken zonder veen, uit van het oostelijk einde van den Lis-
serweg zuidwaarts längs den Leegliwater en daarna noordwaarts
längs den Cruquius en verder längs den Lynden en het Nieuwe
Meer tot bij het fort ScAipAol.